Op Zwarte Vrijdag kopen we de elektrische cirkelzaag die we niet nodig hebben met zo’n zevenendertig procent korting, op Zwarte Maandag staan we in de rij op Schiphol voor onze reis naar Kroatië, naar dat plaatsje met die onuitspreekbare naam, naar de zee, naar gegrild vlees en pils voor drie euro nog wat. Ook Wil staat te wachten voor de balie, een beetje te vloeken op al die andere dikke mensen die straks het vliegtuig in moeten. De vrouw vooraan past nauwelijks door de sluis, laat staan in een groen vliegtuigstoeltje. Dik zijn is niet erg, behalve als je dik bent tien kilometer boven aardbodem. Al dat vet. Straks storten ze nog neer, in Oostenrijk bijvoorbeeld. Neerstorten is al niet leuk, maar zeker niet als het ergens tussen Salzburg en Klagenfurt moet gebeuren.
Wil schuifelt naar voren, voornamelijk omdat de man voor haar dat doet, de man die Salazar heet – dat heeft ze in zijn paspoort kunnen lezen waarmee hij de hitte te lijf wappert. Salazar is niet dik en toch mag Wil hem niet. Het is zo’n man met zweetvoeten. Ze ruiken nog niet, maar dat heeft slechts tijd nodig. Broeikassen, die gympen. Roze sneakers, met wit, met geel, met andere kleuren die niet bij andere kleuren passen.
Eindelijk kan Wil de balie zien. Erachter staat een mevrouw in een stewardesspakje. Groenig en een knotje op de kop. Het ziet er officieel uit, hoewel ze niet de lucht in gaan, zulke vrouwtjes. Het zijn de kippen onder de vogels. Ze kunnen alleen maar springen. Zij blijven hier en helpen mensen. Paspoort aanpakken, bagage labelen, op een knopje drukken. En lachen, heel veel lachen, de godganse Zwarte Maandag doorlachen. Wil houdt er niet van. Niet van lachen, al helemaal niet als het moet. Ze is bijna aan de beurt. Na meneer meurvoet.
De man wappert met zijn ticket naar Kroatië en piept er tussenuit. Hij is op weg om onderdeel uit te gaan maken van een andere rij. De rij waarin hij zich mag uitkleden, riem af en schoenen uit, portemonnee in het bakje, bakje op de loopband, ontkennen dat hij een laptop mee draagt in zijn man purse. Tegen de tijd dat hij daar aan de beurt is zullen de sokken toch zeker al een beetje ruiken, denkt Wil.
‘Komt u maar naar voren,’ zegt de kip in het groen. Ze glimlacht erbij. Wil komt naar voren. Zij lacht niet. ‘Mag ik uw paspoort?’ Wil geeft haar paspoort. ‘Vreemd,’ zegt de kip, opnieuw vergeet ze haar glimlach niet, ‘ik kan uw reservering niet vinden.’
‘U zult het wel druk hebben vandaag,’ zegt Wil.
‘Het schijnt de drukste dag van het jaar te zijn,’ zegt de kip.
‘Schijnt?’
‘Nu ja, het is heel druk, maar de flow zit er lekker in. Heeft u een reserveringsnummer dat ik kan invoeren?’
‘Nee,’ zegt Wil, ‘ik wil niet vliegen en ik wil ook niet sterven in Oostenrijk.’
Wil laat ook deze kip in verwarring achter en holt door naar vertrekhal twee. Ze is hier nog niet klaar. Nog lang niet. Elk jaar weer heeft ze het er maar druk mee. Een rij is pas een rij als Wil erin heeft gestaan. Zwarte Maandag kan op haar rekenen, Schiphol kan op haar rekenen.
Wil lacht, althans, bijna.