Ik laat een zwarte bladzijde aan de kinderen zien. Het is de binnenkant van de kaft van een boek. ‘Wat zie je?’ vraag ik. ‘Donker!’ roept een jongetje. Op zijn trui zit een chocoladevlek. Hij zou het liefst van zijn stoel vallen of rondjes rennen of met zijn vingers alle kanten op wijzen en dierengeluiden maken maar twee jaar socialisatie op een kinderdagverblijf hebben hun werk gedaan.
Ik sla de eerste bladzijde om. Met dun potlood heeft iemand een huis getekend en een man die een hond uitlaat. Ze laten een schaduw achter. Boven hen hangen rommelige bolletjes waar geel uitstroomt. Ik vermoed dat het sterren zijn. ‘Sjaduw!’ gilt een meisje. ‘En stellen!’
Ik knik. Ik stel me voor dat ik ze een grafiek laat zien van Europese klimaatdienst Copernicus die ik vanochtend in de tram op een scherm zag.
‘Wat gebeurt hier?’ zou ik vragen.
‘Rood! Oranje! Geel! Allemaal strepen!’
‘Wat doen ze?’ zou ik zeggen terwijl ik naar de lijnen wijs die op en neer gaan in temperatuur. Doorvragen is goed, zolang het open vragen zijn. In het onderwijs worden teveel gesloten vragen gesteld.
‘Ze gaan helemaal door elkaar.’
‘Ja, ik zie het. Waarom gaan ze door elkaar?’ Een lange stilte volgt.
‘Ze maken vuur.’
We zouden met zijn allen een vuur maken. Armen hoog in de lucht met vingers als vlammen. We zouden lichtbolletjes worden in de zwarte kaft van een boek.
Over welk nieuws gaat dit?