Donderdag werd ik gevraagd om tijdens de herdenking en presentatie van het verzameld werk van Wim Brands iets van hem voor te dragen en zelf een gedicht voor hem te schrijven. Een dichter die ik nooit heel goed gekend heb maar wel altijd graag sprak. Een van de laatste keren dat ik hem sprak, vertelde ik dat ik een roman over mijn ouders wilde schrijven. Hij vond dat een goed idee. Zo weet ik dat Brands altijd veel met zijn vader bezig was en ook over hem schreef.
Ik moest aan het programma Spoorloos denken, dat ik graag kijk omdat ik er iedere keer door geraakt wordt hoe de zoektocht naar waar iemand vandaan komt als zijn ouders afwezig zijn in welke voor vorm dan ook, eigenlijk nooit ophoudt.
Terwijl ik met een gedicht van Brands begon die ging over ouders die al heel lang weg waren, raakte ik onverwachts ontroerd en moest ik er alles aan doen om me staande te houden. Het lukte gelukkig, na een lange stilte las ik traag en vastberaden verder. Toch schaamde ik me verschrikkelijk omdat ik het niet professioneel van mezelf vond, maar vooral omdat ik verdrietig werd om iets dat ik zelf miste. Ik kreeg het gevoel door de mand te zijn gevallen. Een toevallige passant te zijn.
Na de lezingen werd het boek met zijn verzameld werk uitgereikt en haalde ik nog een glas wijn waarmee ik mezelf langzaam richting de uitgang baande. Met niet zoveel woorden legde ik mijn situatie aan iemand uit.
‘Het gaat nooit over’ riep ze mij na.