Tigray staat bekend om zijn omhoog priemende bergen met steile kliffen, groene valleien en hier en daar woestijnlandschap. Deze pittoreske provincie is sinds vorige week het toneel van een hevige burgeroorlog. Lees ik. En weet ik. Ik klom er ooit de longen uit mijn lijf. Aangemoedigd door m’n zo juist gemaakte vriend. Die op zijn waterschoenen en met zijn minstens dertig jaar oudere lijf voor mij de berg op rende. Ik verstond hem niet. En hij verstond mij niet, zelfs niet als ik de paar woordjes sprak die ik had geleerd. De woordjes waren Amhaars, hij was Tigray. Toch wist ik dat hij trots was. Trots dat ik sneller was dan de rest. En dus liep ik nog wat harder.
’S avonds, toen het koud werd, echt koud werd en zijn tulband ook een deken bleek, dronken we een biertje en vroeg ik waarvoor zijn wapen was. De wolven? De bavianen? Hij lachte zijn tanden bloot en haalde z’n schouders op. Ook.
Ik lees over de burgeroorlog en denk aan hem en aan dat ik daar was en zeg nog net niet:“zo komt het wel heel dichtbij”, maar eigenlijk wel. Zo komt het wel heel dichtbij. Doet deze burgeroorlog, in deze pittoreske provincie mij meer dan een andere burgeroorlog in een andere pittoreske provincie of in een niet-zo pittoreske provincie? Omdat ik er was. Omdat ik er klom, een biertje dronk. Omdat ik het Tigray woord voor kou ken.
“Biden spreekt straks vanuit Wilmington, Delaware” zeggen ze op CNN. En mijn vader zegt: “Weet je nog dat we er waren, daar in Wilmington. En jullie zo lang moesten wachten voor het douanekantoor. En het zo warm was.” En ik herinner me het vaag, want ik was jong. Maar ik was daar. En het was warm. En het duurde lang. Doet deze speech in deze stad aan de Oostkust me meer dan een speech in een andere willekeurig stad? Omdat ik er was. Omdat het warm was. Omdat ik er wachtte tot m’n vader klaar was.
Elf november is de dag dat mijn lichtje… uitblijven mag. Zingend langs de deuren gaan vanwege Sint-Maarten wordt dit jaar dringend afgeraden door de veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Dat staat daar. En ik denk aan hoe ik daar stond; zingend met m’n gepapiermacheede lampion. Op de kerkweg gaven ze altijd popcorn, de oude buren hadden alleen mandarijntjes en bij de boerderij over de brug, daar kreeg je een hele chocoladereep. Doet deze coronaregel me meer dan een regel over een feest dat ik nooit vierde? Omdat ik er stond. Omdat ik er zong. Omdat ik me elk jaar misselijk at.
Het ontwerp voor de herontwikkeling van het plein aan de Bos en Lommerweg is bekendgemaakt. Ik lees dat. En ik denk; ik woonde daar. Weet je nog. Ik woonde daar om de hoek en op het plein was de markt en de Febo en de Kruidvat en die winkel waar ik nooit kwam. Doet deze herontwikkeling van dit plein in West mij meer dan de herontwikkeling van een willekeurig plein? Omdat ik er was. Omdat ik er pleisters kocht. En friet.
“Bas heeft de uitslag,” zegt mijn moeder. En ik vraag niets. Ik durf niet. Ik denk alleen; ik wil het niet. Deze uitslag van deze man doet mij meer dan elke uitslag ooit. Omdat hij m’n vader is. Omdat hij er altijd is.