Ik hoorde mezelf zeggen – in een trein, het was een maandag – dat ik een midlife crisis had. We kwamen terug van een vriendenweekend waarin ik mijn draai niet had kunnen vinden. De vriend met wie ik het laatste stuk aflegde, vond 35 wel erg vroeg daarvoor en lachte me uit. Misschien had hij gelijk, maar voor mij voelde het als een heel logische verklaring voor het onbestemde gevoel van de afgelopen maanden. Iets gerustgesteld keek ik uit het raam naar het kanaal, de rij bomen, het jaagpad en uiteindelijk de zee.
De weken erna zocht ik tussen het balen en zuchten door op wat ik kon doen. Ik was vastbesloten om het bierbrouwen, de motor, de sportauto en de podcast links te laten liggen. Het gevoel was dan wel cliché, de oplossing hoefde dat niet te zijn en als ik toch rusteloos ging rondlopen, kon ik maar beter tegelijkertijd iets toevoegen. Iets oprapen, iets aanpakken, ergens op letten.
De oplossing kwam toen ik de lokale krant opensloeg. Ik las het openingsartikel drie keer, voor ik opzocht hoe een burgerarrestatie werkte en wat je daarbij mocht doen. De volgende dag bestelde ik een zaklamp, zwarte kleren, warme schoenen en een zakflacon. Het duurde even voor ik mijn vervoersmiddel had gekozen, vanwege eerder door mezelf opgelegde beperkingen, maar het werd een fatbike, een bescheiden exemplaar. En toen was ik er klaar voor.
Op steeds een andere tijd van de dag ging ik het strand op, de duinen door, het bos onderaan de strandopgangen langs en soms verstopte ik me onder de strandhuisjes. De fatbike had ik groen laten spuiten en er waren stukken strand waarop ik daar prima mee kon rijden. Eerst had ik ook een speaker bij me met muziek, tot een BOA me erop wees dat de vogels daar juist onrustig van werden. Na een maand had ik vier zeegroentesnijders, twee mosselrapers, een stroper en een surfer gearresteerd. De BOA’s begonnen me te herkennen. Eén zeegroentesnijder was zo bang voor me dat hij al begonnen te rennen als hij mijn nieuwe, groene bandana zag. Dat was de jongen op wie ik 30 minuten had gezeten voor de politie kwam.
Op de dagen dat ik het strandwerk niet kon doen, droeg ik steeds meer groen en op den duur hield ik ook mijn zaklamp altijd zichtbaar op mijn heup, zelfs als ik achter mijn computer zat. Nog vier maanden deed ik mijn gewone baan, tot ik uiteindelijk door de gemeente werd gebeld. Ze wilden me hebben.
Nu zit ik op de afdeling groenbeheer van de gemeente, waar volgens ons visiestuk ‘sterk wordt ingezet op educatie’. Mijn outfit mag ik nog een keer per maand aan, bij schoolbezoeken. De fatbike is weer zwart, maar ik heb hem nog wel. De bandana hangt aan mijn computerscherm.