Ze denken dat ik achterlijk ben. Een doorgefokte idioot met teveel ruimte in zijn varkenskop. “Jeffrey die niet denkt voordat hij doet”. Zo stond het vroeger op mijn rapport, en zo staat het vandaag in de krant. Iemand zei: “Ik weet niet hoe ik dit aan mijn kinderen moet uitleggen”. Hij droeg een bril en deed me denken aan mijn groep-8 leraar. De man die mij de uitslag van mijn citotoets gaf en zei dat iedereen andere talenten heeft. Met zo’n uitgeperste glimlach op zijn marsepeinen kutgezicht. “Als Jeffrey de wc niet kan vinden schijt hij op het schoolplein”.
Toen al dachten ze dat ik achterlijk was. En zoiets verandert niet. “Je schreeuwt dat ze hier ons land komen vernielen, terwijl je zelf met bakstenen staat te smijten. Snap je niet hoe ironisch dat is?”, zei iemand gisteren. En ik zag in z’n ogen dat hij ervan uitging dat ik het woord ‘ironie’ niet ken. Dat ik het thuis zou moeten opzoeken in het woordenboek, gesteld dat ik er een heb. Wat moet ik met een woordenboek? Wat zijn woorden waard als er niemand naar je luistert? Wat heb ik eraan te weten wat ironie is, wat hypocrisie betekent, als het niemand interesseert wat ik te zeggen heb? En waarom ik zo godvergeten woedend ben dat ik iets wil zien branden. Wat dan ook. Vuur is eerlijk.
Ze hebben gelogen. Ze liegen de hele tijd, omdat ze denken dat ik achterlijk ben. Ik, jij, wij. Ze liegen over bonnetjes, ze liegen over bonussen, ze liegen over verkrachtingen. Ze liegen over álles, omdat we de waarheid toch wel niet zullen begrijpen. Omdat we bang en onwetend zijn. Omdat wij “andere talenten hebben”.
Onze oorlog is er geen met de zwarte nieuwelingen, maar met de witte leugenaars. De leraren die nog altijd onze rapporten invullen.
“Jeffrey die niet denkt voordat hij doet”. Die citotoets: ik heb gewoon maar wat hokjes blauw gekleurd. Misschien is dát ironisch. Misschien is het hypocriet. Maar het maakt niet uit. Toen niet, nu niet.
Als ik de wc niet kan vinden, ja, dan schijt ik op je schoolplein.