Ik heb een uitje.
Het is zaterdagavond en ik heb een uitje.
een uur van te voren neem ik twee valium en bel een taxi.
Zwevend ga ik met de taxi naar een buitenwijk. Dit is de perfecte taxichauffeur. Hij zegt geen woord.
Ik houd van het onpersoonlijke in een taxi.
Van hoe je even iedereen kunt zijn.
Ik ben veel te vroeg.
Ik zit op een bankje en kijk of er iets van groen te bekennen is zodat het niet sneu is dat ik hier zit.
Binnen stellen ze me vragen over metaalsplinters in mijn ogen, mijn gewicht, of ik een pacemaker heb of misschien granaatscherven in mijn lijf. Ik zet keurige kruisjes.
Een oude mevrouw heeft haar bril aan haar ene oor en een mondkapje aan het andere.
‘Ik ben mijn jas vergeten.’
Ze waggelt.
‘De regiotaxi komt pas om kwart voor elf.’
Ze mompelt het door het halve mondkapje en de halve bril.
Oud besje in de kou in een buitenwijk.
‘Kunt u dan niet beter met een gewone taxi gaan?’
Ze weet niet hoe dat moet, een gewone taxi.
Ik weet niet of ik dat kan, bellen met een gewone taxi met een valiumhoofd, maar om te bewijzen dat ik best normaal ben doe ik het.
En passant stuur ik de baliemeneer op de jas van de mevrouw uit.
‘Kunt u de taxi betalen?’
Dat is geen probleem.
Ik frommel de twintig euro terug in mijn tas tussen dubbeltjes, vochtige fisherman’s friends, tampons en kapotte sigaretten.
Waarom wil ik altijd alles voor iedereen betalen?
En waarom wil ik nooit iets over mezelf vertellen.
Ik trakteer mezelf op een DVD van mijn uitje.
De man in het blauwe schort draait een geel oordopje in een punt en geeft het aan me.
Ik vind het een ontroerend en intiem gebaar. Dat wat hij met die dopjes voor me doet.
Soms huil ik bij de fysiotherapeut, gewoon omdat ik word aangeraakt.
Nu ga ik met een brok in mijn keel en de oordopjes in mijn oren een tunnel in.
‘Tot straks,’ zegt hij nog. Daarna zweef ik.
De terugweg taxi meneer is minder perfect. hij wil veel praten.
We hebben het over de woningmarkt en ja, moeilijk in Amsterdam.
Waarom doe ik nou net alsof ik hier wil blijven wonen?
Waarom zeg ik niet gewoon dat ik hier weg wil en verlang naar groen en openslaande deuren en naar buiten.
Ik wil dat de taxi meneer het naar zijn zin heeft en zeg wat ik denk dat hij wil horen.
Ik verlang terug naar de oordopjes die ik in een vuilnisbak mocht gooien van de man in het blauwe schort.
Hij hield de deksel voor me open.