Ik ben de aarde.
Sinds mijn ontwrichting in de Oerruimte heb ik de Leegte gevuld en al wat leeft gevormd: mijn botten de bergen, mijn hersenen de wolken, mijn vlees de grond onder je voeten, mijn bloed de zee waarin je zwemt. Zo heeft het moeten zijn want zo is het geschreven.
Ik heb je welkom geheten. Je mag op me lopen en in me graven, me herschikken tot het als een thuis voelt. Mijn dode lijf draagt graag leven; ik heb je omarmd, met de verwachting dat jij dat ook met mij zou doen.
De laatste tijd voel ik iets persen. Er is hitte, mijn huid is droog en barst en mijn vlees krult in schilfers op, ik weet niet waar je naar op zoek bent maar daar zul je het niet vinden. Mijn hersenen zuigen zich vol met iets chemisch en zwarts en spugen ziekte uit, de vogels hagelen hoestend mee naar beneden, naar jou. Mijn bloed kookt.
Ik ben de aarde. Leven zit in en op mij en zo ook in mijn bloed, zoet en zout, zowel kolkend als malend als doodstil. De organismen herorganiseren zich constant gebaseerd op wat er aan wal gebeurt en ik ben voor de zekerheid alvast begonnen met de walvissen te missen.
Maar de kwallen, opgezwollen en opgewarmd, grijpen elkaar nog lustiger vast dan voorheen. Ik ken ze. Ik hoor ze fluisteren. Honderd-keer-honderd-keer-honderd, hebben ze zichzelf leren tellen. Met hun tentakels oefenen ze het inhaken, ze klitten aan elkaar, een gigantisch, zwevend, lethargisch tapijt. Ze worden er steeds beter in. Kleinere en grotere zeewezens blijven hangen in het net.
In de diepte van mijn bloed, waar het nog koel is, houden de kwallen elkaar vast. Met onzichtbare ogen gluren ze naar de kusten. Ik voel hun woede. Daarboven, zeggen ze, daarboven nemen ze, ze willen meer, meer, meer, en meer zullen ze krijgen.
In hun ogen spiegelt een golf. Een gigantische golf met de kracht van de Oerruimte die hoog boven de mensheid uit zal torenen en dan naar beneden zal donderen. De zee zal haar kwallen uitspugen en zij zullen de aarde bedekken met een nieuw, tentakelig slijmvlies. Het leven boven uitgedrukt. Niet meer aanspoelen maar overspoelen.
Als ik nog een mond had, had ik ze willen zeggen dat ik het begreep, eerlijk waar, maar ik zou ook willen vragen of er echt geen andere oplossing is. Maar ik heb geen mond. Jij wel, maar ik ben bang dat ze niet naar je zouden luisteren.
Als ik nog een hart had, zou ik het vasthouden.