Vroeger: met papa in bad, toen ik zes was.
Schuimbaarden maken en schuimmonsters.
Als je uit het raam kijkt in maart en het ineens echt later donker is dan in februari.
Als je struikelt en een vreemde helpt je.
Als je een extra koekje bij de thee krijgt.
Als je ‘s ochtends vroeg thuiskomt en je geliefde nog in bed ligt en je kruipt erbij en je hoeft vandaag verder niks.
Als het niet regent.
Als het regent en je bent binnen.
Als je een oude vriendin ziet in de stad die je niks te zeggen hebt en zij ziet jou ook en je knikt naar elkaar dat het niet erg is dat je elkaar niks te zeggen hebt.
Als iemand lekker ruikt.
Een verlicht steegje.
Als iemand toch aardig blijkt te zijn.
Dingen die op kleur gerangschikt zijn.
Sowieso gerangschikte dingen.
Sokken die net uit de droger komen.
Iets later: nog één keer met papa in bad, toen ik tien was.
Nee, dat kan niet meer. Ik word een vrouw en papa is een meneer.
Dat hoort niet. Vrienden zien hun ouders nooit bloot.
Als anderen zeggen dat het zo is.
De blikken van anderen.
Dingen op het nieuws.
Als mensen praten over de toon en de sfeer.
Als je een kamer binnenkomt waar net ruzie is geweest.
Natte sokken.
Moeilijke mensen.
Als je denkt dat iemand over je aan het praten is.
Doorgekookte pasta.
Als je door de wekker bent heengeslapen.
Grote voeten.
Als je merkt dat er iets anders is maar je weet niet wat.
Later: niet meer met papa in bad.
Niet meer het woord papa maar pap.
Hé pap!
Wat anderen vinden. Dat is dan zo.
Niet dat ik dat nog wél wil..
Maar stel ik wilde dat en ik deed mijn best om het weer normaal te maken.
Dat kan niet. Daar zou ik zoveel moeite voor moeten doen.
Normaal wordt dat niet meer.
Waar was nou het kantelpunt?
Pap wordt nooit meer niet-pap, niet-meneer.
Zo is het nu.
Zo veranderen de dingen.
Heel langzaam en voor altijd.