De buurman heeft een synthesizer besteld. Zijn deurbel doet het niet, dus levert de pakketbezorger het ding bij mij af. Mijn deurbel klinkt als een foutmelding in een ruimteschip, waardoor ik altijd geschrokken opendoe. Bij het zien van mijn gezicht is zo’n pakketbezorger dan geneigd zich te verontschuldigen. Ik moet dan niet lachen en zeggen van ‘geeft niet joh’, want voor je het weet zit je in zo’n gesprek waar niemand op zit te wachten en zo’n man moet ook door.
Ik neem het pakket aan en zet het in de gang. Ik heb genoeg verstand van muziek om bij de merknaam en typenummer op het etiket te weten in wat voor ellende ik ongeveer zit. Ik zie de buurman haast nooit, maar het is duidelijk dat hij, sinds de buurvrouw is vertrokken, een beetje met zichzelf worstelt. Deze aanschaf valt dus eigenlijk gewoon toe te juichen, maar het is wel jammer van de dunne muren en het feit dat de buurman ’s avonds leeft en overdag slaapt.
De buurman belt aan als ik voor mezelf pasta sta te maken. Van schrik snijd ik in mijn hand in plaats van de prei. Bloedend overhandig ik de buurman zijn synthesizer. Hij zegt: ‘Sorry, man.’ Ik zeg: ‘Geeft niet joh.’ Hij roffelt met zijn vingers beschaamd op de doos. ‘Ja, ik dacht, laat ik de muziek maar weer oppakken. Maar jij werkt thuis, natuurlijk. Ik hoop niet dat je er last van krijgt. Als je ook maar iets hoort, moet je het zeggen.’
Ik denk aan mijn gitaar waar ik niet meer op speel, omdat ik bang ben dat iemand me hoort. Ik zeg tegen de buurman dat hij zich om mij geen zorgen hoeft te maken. ‘Ik heb een noise cancelling koptelefoon,’ lieg ik, ‘die heb ik sowieso altijd op.’
Na vijf avonden van snoeiharde en hartverscheurend dissonante akkoorden op een verbazingwekkend eentonig boenken, ga ik over tot de aanschaf van een niet-gelogen noise cancelling koptelefoon. Het ding wordt afgeleverd bij de buurman. Als ik bij hem aanklop blijkt dat hij zich nog niet heeft aangekleed. In zijn onderbroek overhandigt hij mij mijn noise cancelling koptelefoon.
‘Hier,’ zegt hij, ‘je noise cancelling koptelefoon.’ ‘Ja,’ zeg ik. En: ‘Nou, bedankt.’