Een vrouw is zaterdag rond 16:30 uur met haar hond op het pontje op de Reest tussen Meppel en Staphorst vast komen te zitten.
Een keer zette de buschauffeur het licht in de bus aan omdat ik een boek probeerde te lezen. De rest van de dagen lees ik bij het licht van de voorbijgaande lantarenpalen.
Iedereen kan soms een eiland zijn. De vrouw op het pontje ging nergens heen. Omringd door water, wind, kou en uitzichtloosheid. En ik ben een eiland in de winter.
Ik ben moe. Alles wat ik zie, zijn verschillen tussen mij en het niet-mij – de wereld die ongeveer een centimeter buiten mij begint – en mijn vermoeidheid, die zie ik ook.
Ze zeggen dat het beter gaat als de dagen langer worden, maar de dagen waren nog nooit zo lang als nu. Wat is de halveringstijd van een winterdepressie?
Ik pel een mandarijn als een olifantje, andere mensen als een slinger. Ik pel een banaan vanaf het kontje en gebruik de steel als handvat, anderen maken de banaan bij de steel open. Vast niet iedereen, maar ik zie alleen de verschillen.
Een slapend been, ik voel mij als een slapend been. Ik voel niets en toch doet het pijn.
Ik heb collega’s die de waterkoker vullen met warm water. Als ik daarna een glas water pak, heb ik een glas warm water. Er is niets zo ondraaglijk als een slok lauwwarm water. Heb ik al gezegd dat ik moe ben? Ik ben erg moe.
We maken grappen die je maakt na een huilbui. Niet erg grappig, maar goed om spanning kwijt te raken. We vertellen grappen over het standbeeld dat er moet komen voor uitgerust wakker worden. Niet erg grappig, maar het helpt ons de winter door.