Ik wijs Annet op een grappig vergroeid paddenstoelencluster en als ik me omdraai is ze weg. Ik heb haar niet horen vallen maar plots ligt ze daar, een schildpad die per ongeluk op zijn rug terecht is gekomen en niet eens kan bedenken dat hij paniekerig moet spartelen. Ik onderdruk een lach.
“Gaat het?”
“Die kloteboomwortels overal,” snauwt ze, maar laat toe dat ik haar overeind trek. “We hadden ook op een terras kunnen zitten.”
We wandelen in stilte verder. Annet strompelt een beetje.
“Ik bloed, volgens mij,” zegt ze uiteindelijk.
“Erg?”
“Nee, het stolt al.”
Voor ons schiet plots een beest het bospad over. Ik kan niet zien wat het is, maar het is ongeveer zo groot als een das. Mijn hart schiet zowat door mijn keel mijn mond uit en ik doe een paar snelle stappen naar voren. Het dier is alweer de koele schaduw van het bos in verdwenen.
Als ik me omdraai laat Annet ze net een kei vallen die ze naar onze onverwachtse gast had willen smijten. Ze kijkt een beetje bang.
“Zag je dat?” vraag ik. “Wat denk je dat het was? Een vos?”
“Vossen hebben rood haar,” zegt ze kortaf. Ze geeft een trap tegen een plant en het ding vliegt met losgescheurde kluit en al rakelings langs mijn onderbeen.
“Niet alle vossen. Woestijnvossen, bijvoorbeeld.”
“Dit is geen woestijn.” Ze bestudeert haar enkel. “God, die open wond. Straks loop een infectie op. Heb jij pleisters bij? Jodium?”
“Zie ik eruit als een EHBO-post?”
Annet klemt haar kaken op elkaar en marcheert langs me heen. Ik zucht en volg haar, vastbesloten om alsnog van de wandeling te genieten. Na een kille minuut duwt een vaag spijtgevoel toch zijn nagels in mijn onderrug.
“Misschien kunnen we het wel verbinden, Annet. Met bladeren.”
Ze trekt haar neus op. “Alles hier is hartstikke vies.”
“Ik heb ooit zo’n boek gehad, over medicinale planten,” zeg ik vastbesloten.
“Ik laat mijn fysieke gezondheid niet afhangen van één of andere wildplukobsessie die je tijdelijk hebt ontwikkeld,” zegt ze, en pakt een varen vast alsof ze iemand bij de keel grijpt. “Honderden jaren aan medische innovatie, maar nee, mevrouw moet zo nodig op bessen kauwen die je chakra’s weer in balans brengen.”
Mijn wangen kleuren even rood als de waas die ik voor mijn ogen begin te zien. “Dat is niet- ”
“Terug naar de natuur, laat me niet lachen,” onderbreekt ze. “Er is toch een reden dat we medicatie hebben uitgevonden? Daarom sterven we nu niet meer massaal zodra er iemand een naar kuchje ontwikkelt.”
Met een harde ruk probeert ze de varen de grond uit te trekken, maar de wortels blijven hardnekkig in de grond zitten. Ze wankelt terug, valt bijna weer, en kijkt verbijsterd naar haar handpalm. De bladeren hebben een diepe, rafelige snee achtergelaten. Het eerste bloed begint al langs haar trillende vingers te druppelen.
In de bosjes beweegt iets. Het ritselen van de bladeren klinkt verdacht veel als een lach.