In de nazomer van 2016 had ik mijn eerste Mariaverschijning. Paniekaanval, bedoel ik. Er was sprake van druk op teveel vlakken en mijn lijf besloot om over te gaan tot een doodstrijd die helemaal nergens op sloeg. Hartslag maximaal, pijn op de borst, ademen alsof je in je eentje in een horrorfilm in de kelder gaat kijken en zweten als een Nederlander in Frankrijk.
Ik was alleen thuis, mijn vriendin was een weekendje weg. Ik had de zaterdag vrij gekregen om even te ontspannen, maar daar had ik helemaal geen tijd voor. Laat staan dat ik ruimte in mijn agenda kon maken voor hartkloppingen en hyperventilatie. Mijn vriendin had me eens verteld over een meditatieoefening waarin ze een gestalte moest oproepen, of hoe noem je dat. Blijkbaar kon je met een bepaalde concentratie in je onderbewustzijn graven en dan kwam er als vanzelf een soort beschermengel tevoorschijn. Voor mijn vriendin was dat een oude wijze indiaan die bij alles goedkeurend van ‘ja’ knikte. Ik had nu ook wel behoefte aan zo’n indiaan, dus ik besloot om ook met een bepaalde concentratie in mijn onderbewustzijn te gaan graven.
Na een kwartier graven bleek er, in plaats van een indiaan, sprake van Maria. Vanuit het niets stond ze op tafel. Ze was een centimeter of veertig lang en ze bereidde zich voor op haar opslag. Die woedende blik, het desalniettemin gracieus stuiteren met de bal, die benen, het opgooien en- ze zag mij. God, wat moest ze lachen. Zelden een beschermengel zo zien lachen. De bal plofte naast haar neer op het gravel (niet haar favoriete ondergrond, weet ik wel, maar ik heb dit ook niet zelf bedacht), terwijl ze haar handen op haar knieën zette en gierde alsof het 1999 was. Ze onderbrak het uitlachen even om naar me te wijzen. Toen sloeg ze weer bulderend dubbel en daarna verdween ze. Ik was meteen helemaal kalm.
Wat nu? Dit was of een heuse Mariaverschijning en ik was derhalve knetter, of ik had heel volwassen voor het eerst een echte meditatieoefening succesvol afgerond. Het laatste zou ik best hardop tegen mijn vrienden kunnen zeggen. Het eerste niet, natuurlijk.
Maria kan keihard meppen. Verder niks. De bal is in of uit. Ze wint of verliest alleen van zichzelf en als je goed luistert kan je aan de kreun horen of het een winner of onnodige fout gaat zijn. Er is geen schemergebied.
Ineens begreep ik waarom ze zo hard gelachen had. Ik en mijn geëmmer. Dat gedoe. Dat gewik en dat wegen. Gewoon keihard meppen en zien waar het schip strandt.
Knetter dus. En blij dat ze terug is.