We hebben drie nachten gereden. Voordat het licht werd zijn we de grens over gegaan. Nu eten we een van huis meegenomen wit bolletje en drinken we een kop koffie uit een plastic bekertje van het tankstation. We hadden van te voren afgesproken dat we geen bemande tankstations in zouden gaan vanwege het risico, maar zij ging toch. Ik had niet genoeg energie om haar tegen te houden.
We hebben drie nachten niet geslapen. Als ik mijn hoofd naar links draai, volgen mijn hersenen pas een tel later. We weten niet meer hoe we ons voelen. Onze tanden voelen stroef. We praten niet.
Ik was degene die het plan had bedacht. Omdat ik nooit meer zonder haar wil. Ik wil haar elke dag bij me hebben, ik wil me door iemand laten bezwangeren en samen met haar een gezin vormen, ik wil hardop kunnen zeggen dat ik van niemand meer hou dan van haar, en dat kan niet op een plek met zoveel ogen.
Dat we moe zouden zijn en dat onze tanden stroef zouden voelen, had ik voorzien. Niet dat we niet meer zouden weten hoe we ons voelen. Daar had ik geen rekening mee gehouden.
Na vier dagen en vijf grenzen komen we aan.
We kennen hier niemand.
We zijn hier niemand.
We slapen.
Slapen, wakker worden, eten, slapen. De tel vertraging als ik mijn hoofd draai, gaat niet weg.
We hadden elkaar gewaarschuwd voor heimwee, maar die kwam niet. Niet naar mijn ouders, niet naar mijn zus, niet naar mijn neefjes, niet naar mijn vrienden. We hadden elkaar gewaarschuwd voor verdriet, maar dat is er ook niet. We weten nog steeds niet hoe we ons voelen.
Ik had me ons nieuwe leven anders voorgesteld. Grootser, meeslepender.
We zijn niet bang. Is ‘niet’ een gevoel? Als dat zo is, kunnen wij ons misschien definiëren aan de hand van dit niet-voelen.
Wij voelen ons niet-bang.
Wij voelen ons niet-verdrietig.
Wij voelen ons niet-schuldig.
Wij voelen ons niet.