Kom je buiten spelen, fleemt de lente door het dubbelglas van mijn woonkamerraam.
Nee, mag niet, niet dit jaar. Ik tik-tik mijn stukjes, niet over de pandemie, over alles, maar niet over dat.
Heel even maar joh, kan geen kwaad.
De lente klinkt als mijn juf uit groep drie, een stem als een baken, geruststellend wanneer het niet lukt met de sommen of als de dag zonder je moeder te lang duurt.
Je kunt dus ook ‘even’ iemand besmetten of zelf besmet raken. We moeten verstandig zijn.
Gekkie! Zon is juist gezond, wandelen de beste remedie tegen een vastzittend humeur of tekst. Ik weet dat jij dat weet. Ik weet hoe jij van broeierige aarde houdt en van dat nieuwe, lichtgevende loof. Zonder jas, kom!
Ga weg met je goedkope kitsch! Ik prop oordopjes in mijn oren, sluit mijn gehoor maar niet de gordijnen, dat niet. Ik ijsbeer naar mijn slaapkamer, zie hoe ook in mijn achtertuin de lente overdondert. Een eierdikke vrouwtjesmerel jaagt keer op keer, zakelijk en beslist, een mannetjemerel weg. Onvermoeibaar komt hij terug. Een onbemand nest hangt als een verdroogde appel in een struik. Terug in de woonkamer beukt de lente nog harder tegen mijn raam en buldert:
Wie is hier nou de lente? Ik weet het heus beter dan de autoriteiten en het RIVM, aantoonbaar ouder en wijzer bovendien, dus waarom luister je niet naar mij?
Het glas trilt als een mondharp.
Ik hoor je wel.
Zon op je doorzichtige wintersnuit, zon op de aarde, ik kietel er hongerig hondsdraf uit, vettig speenkruid en ereprijs, blauwer dan de hemel! Als een reuzegekko omarmt ze de hele pui. Ik weet wat jij wil. Ik smoor je gaar, marineer je in licht, zodat je je ogen dicht moet knijpen! Provocerend likt ze het glas.
Hou je toch in. Jij bent altijd zo véél. Dan weer te vroeg, te droog of te koud en nu dit.
Winterkind, ik bries je murw! Ze ademt verlokkende vleugjes door mijn tochtrooster. Jubelende vlekken zon stoven wand en laminaat, mijn opgewarmde meubels slaan aan het muiten.
Laat me nou met rust, ik moet je lente niet, kom volgend jaar maar terug!
Maar ik doe het voor jou, voor wie zou ik het anders doen? Haar stemvolume zakt, het glas stopt met rinkelen. Dit wil je toch niet missen?
Sssst. Dan sluit ik de gordijnen. Zo kan niemand werken.
Tik-tik op het raam.
Alles komt toch altijd goed? Uiteindelijk?