Natuurlijk heb ik heel lang gedacht dat het niet anders kon dan gewoon maar rechtop. Kijk, die schilden heb ik niet voor niks. Schilden beschermen mijn kwetsbare vleugels. Bovendien zijn ze uitgesproken mooi. Ze iriseren in het zonlicht, soms lijkt het blauw, dan paars, dan zwart. Mijn schilden zijn ook glad, dat voelt lekker aan je pootjes, een glad en stevig schild. Water loopt er zo vanaf. Als mensen kijken in een biologieboek, zien ze onze schilden. Kop-, dek-, halsschild, scutellum, antenne. Die antenne is geen schild natuurlijk. Gewoon een handig dingetje om te hebben. Heb ik er 2 van, mooi spul. Maar goed. Maar neem nou het lieveheersbeestje, makkelijk voorbeeld. De mensen zeggen: rood met zwarte stippen. Maar is dat het lieveheersbeestje? Is dat wie ze is, of is het wat ze laat zien? Het klinkt misschien gek, mijn broer zegt ook steeds tegen mij dat ik niet helemaal goed ben, maar ik denk dus dat we ons te veel zijn gaan identificeren met onze schilden. En dat dat jammer is. Want die dingen zijn ook niet zaligmakend hè. Heb je weleens een Icarusblauwtje zien fladderen? Zo licht en luchtig en wendbaar als een, ja weet ik veel waar dat op lijkt. Maar ik weet wel: geen kever doet ‘m dat na. Logge tractoren zijn we, langzaam en lomp. Sommigen van ons hebben vliegangst ontwikkeld, hun achterkleinkinderen komen vleugellam ter wereld.
Dus ik heb zitten denken, over dat zelfbeeld, hoe zien anderen jou, ben je je imago of scherm je iets af. En ik dacht, fuck it. Ik heb ook een buik! Een zachte, lieve buik die ik aaien kan mijn 6 poten tegelijk. Mijn buik ben ik ook!
En ik wilde naar het licht. Dat leek me lekker. Dat je dat zo overal ziet, dat ‘t mijn buik kan verwarmen. Dus daarom ben ik het gewoon gaan doen. Ik dook omhoog en ik begon te lopen over de onderkant van het wateroppervlak. Links, rechts, naar boven en beneden. Ik zag het licht, de reigers en de schrijvertjes. Kijk me lopen over de onderkant van het wateroppervlak, dacht ik, kijk mijn mooie buik, hallo zon, hier ben ik.
Over welk nieuws gaat dit?