Tussen oranje linten staan de schapen.
Ze grazen de bermen leeg tussen het dorp en de supermarkt.
Er hangt een bordje tussen de schapen.
‘Wij grazen hier.’
Voor wel én wee kun je bellen met een mobiel nummer.
Ze overweegt het nummer te bellen. Heden wel, geen wee.
Bij nader inzien vindt ze het te veel werk en is de grap waarschijnlijk leuker in haar hoofd.
Ze denkt aan de onderbroeken met gaten aan de waslijn.
De dode muis die ze met val en al in de bosjes gooide.
De vliegende mieren die op haar laptop afkwamen toen ze in het donker naar een Engelse detective keek.
Het lijk zat zo vol vliegen en inspector Lewis had er een in zijn neus.
Ze leest veel.
Luistert naar de radio.
Kijkt detectives.
Zegt ‘hoi’ tegen de kat.
Roept ‘groene specht’ als ze er een hoort overvliegen.
Iemand schildert tropische vogels op de muur.
Zij probeert ook iets te doen.
Iets anders dan lezen, radio, detectives, naar bed, opstaan, lezen, radio en detectives.
Een dag lukt dat.
Ze stikt lapjes aan elkaar en ze schrijft een zin.
In de kringloop vindt ze een oude pianola rol.
En een kaasboor. Daar is ze blij mee. Verder valt het wel mee.