Je groeide op in een tijd dat alles geoorloofd was. Je groeide op met moorden, afluisterschandalen, onderdrukking. Je herhaalde wat je wist. Tijd was niet lineair. Geboren worden, doodgaan, misschien nog keer opstaan als je geluk had, net als Jezus, maar daarna toch echt voorgoed verdwijnen. De tijd, zo was het jou geleerd, verliep in cirkels. Het was opnieuw 1939. De taal van macht was de enige taal die je sprak. Hoelang zijn de grenzen van ons land nog oprekbaar? Het was een kind dat je die vraag gesteld had, lang geleden, en jij gaf antwoord: net zo lang tot we een schop onder onze kont krijgen. Je wachtte zogezegd op de nee. Een afwijzing van je agressie. Je wachtte op straf. Een kelder. Een marteling. Een kogel. Beleefdheid of respect verstond je niet.
Je opponenten bleven je de andere wang toe keren. Kwaad met kwaad vergelden, dat mocht niet. Nooit. Niet zolang we leefden.
En ondertussen…
Was ik met een campingbedje onderweg naar de basisschool om de hoek. Zestig hadden ze er nodig voor de kinderen van vluchtelingen. Er werden er zoveel gebracht dat ze niet in één keer in het busje pasten.
En ondertussen…
Las ik over een voormalig basisschooljuf die iets wilde doen. Ze wist niks van computers, maar toch. Ze werd onderdeel van het digitale leger. Ze stuurde beelden van oorlog langs digitale roadblocks. Blokkeerde overheidswebsites. Het was een bedwelmende bezigheid. Alles was live. Alles werd naar iedereen gestreamd. Er waren nog nooit zo veel burgers in opstand gekomen. Toch zat er ook een gevaar in. Wie opdrachten aannam van het leger werd doelwit, mocht door de vijand worden vermoord. En er kon een dissident tussen zitten, tussen die 300.000 hackende burgers. Niemand had het overzicht. Niemand stuurde hen aan.
En ondertussen…
Las ik via een collega schrijfster op social de vraag of ik nog oorlog in mijn tijdlijn zag. Of dat het allemaal al was verdwenen?
Het was week vier en de tijd verliep in cirkels.