Sorry.
Dat we je niet hoorden omdat we luisterden naar hele belangrijke mensen op tv die met hele boze gebaren hele intelligente dingen riepen naar elkaar. Of naar hoe onze kinderen hun met december gekregen speelgoed hardhandig tegen de muur wierpen en daarna heel hard huilden. Hoe we luisterden naar het allermooiste liedje door de allerwarmste stem op de allerleukste radio terwijl we dachten: waren wij maar zo mooi en zo warm en zo leuk. Hoe het klokken van de wijn klonk, van fles naar glas en van glas naar keel.
Sorry.
Dat we het niet zagen. Dat op een dag jouw moeder een kraan opendraaide die ze nooit meer dicht zou doen. Jullie huis, een wildwaterparadijs. Wilde ze een glas water pakken of gingen jullie samen in bad? Zat je klaar met drie gele badeendjes om een duik te nemen, of had je je juist verstopt in de wasmand omdat je echt nog helemaal niet moe was en je best wist dat na dat bad je bed zou volgen.
Sorry.
Dat we je niet misten. Buiten op het plein met de bomen waar je met stoepkrijt een konijnenhok tekende voor het diertje dat je voor je verjaardag had gevraagd maar nog niet gekregen. In het trappenhuis, waar je je moeder hielp met boodschappen, voor haar alleen net te zwaar. Op je plekje voor het raam, waar je zo vaak naar buiten tuurde naar de vogels en de lucht en waar je zwaaide als wij voorbij sjokte in de regen. Dat plekje waar je zonder twee grote mensenarmen zelf niet opgeklommen kwam.
Sorry.
Dat we het niet wisten. Tot je tranen zich vermengden met het water uit de kraan die open was blijven staan. Tot je beetje bij beetje onze levens binnen druppelde, via de lekkageplekken in een plafond, via een brief van een wethouder aan een commissie of vier, via de berichten in de krant, via een foto op tv, via het korte moment dat onze adem stokte en we plots wisten dat je bestond.