In de derde en de vierde klas van de middelbare school werd ik gepest. Dat stopte, maar ik nam me nog een tijd lang voor om nergens voor uit te komen. Alles wat leek op een mening, geaardheid, ambitie, lust, smaak of ongenoegen, slikte ik gauw in. Ik bleef voorlopig onder de radar. De rest kwam later wel.
Tijdens mijn studie observeerde ik chimpansees. Eén van hen, Joeri, was een uit de kluiten gewassen puber. Vanaf veilige afstand zag ik nu hoe ‘het’ bezit van hem nam. De wrevel, de woede, zonder aanleiding. Na wat binnensmonds ge-hoe-hoe, dat uitmondde in gekrijs, sloeg hij erop los. Een paar oudere chimpansees brachten hem altijd tot bedaren. Ik leerde wat iedere chimpansee weet: jouw vrijheid eindigt waar die van de ander begint.
Nog weer later werd ik lid van het COC. Dat kwam door de Christenunie. Iemand van die partij had zich op tv zeer negatief uitgelaten over mensen met een homoseksuele geaardheid. Zelf had ik eindelijk de moed opgevat om uit de kast te komen en ik voelde me als Alice, maar dan in heteroland, alsof ik twee werelden zag. Zo leek het bijvoorbeeld net alsof ik dat partijlid iets aandeed door verliefd te worden op een meisje. Er was wetgeving nodig. Er waren meningen die men moest ventileren in avondvullende televisie-uitzendingen. Je kon voor zijn, of tegen. Mijn liefde was niet van mij. Hij was politiek.
Minister Slob wordt net als mijn toenmalige middelbare school docenten betaald om zorg te dragen voor een veilig leerklimaat. Hij heeft gezegd: afkeuren mag.
Vroeger werd ik graag voorgelezen uit het boek Wat zou je liever: met je blote billen in de brandnetels of in een zwembad vol krokodillen?
Vrijheid van onderwijs of een veilig leerklimaat?
Toen ik net uit de kast was, stelden mijn vriendinnen en ik elkaar die ene vraag veelvuldig. Als je kon kiezen: homo zijn of niet?