De baby en ik zijn de enigen in het café. Moeder en grote zus zijn weg. Moeder praat met een vriendin op het terras, ze bewondert de baby van haar vriendin en praat versemoederpraat. De baby slaapt in zijn bugaboo, ik weet dat hij Vigo heet want 5 minuten eerder zaten zijn moeder en zijn peuterzus Lieke nog bij hem. Hij was onderwerp van gesprek. Ik kijk naar hem, ik zie alleen een stuk achterhoofd met korte donkere haartjes. Vigo is nu een maand oud, had moeder tegen de vriendin gezegd. Misschien was het nauwelijks een vriendin.
Ik ben naar het café gegaan. Ik had een wandeling kunnen maken. Dan hoefden voor mij die vloeren niet gedweild, de lampen niet te branden. Ik heb er cappuccino besteld. Een kopje koffie kost 140 liter water. Ik had thee kunnen kiezen, met verse munt. Ik had sojamelk kunnen nemen. Ik had thuis kunnen blijven. Ik weet hoe het moet en ik voel het verschil niet. Net als mijn collega. Ze gaat een weekend naar Helsinki, voor de 12e keer dit jaar stapt ze in een vliegtuig. Ik heb het bijgehouden. Ik veracht haar. En ik zwijg erover omdat ik van kaas hou, en van cappuccino. Ik ben niet bij de staking. De wereldwijde, miljoenen mensen, iedereen de straat op. Het zou me moed kunnen geven, een goed gevoel. Maar ik heb een bruiloft, ze vroegen tenue de ville en ik heb iets kunnen lenen van mijn zus. Ze kunnen zonder mij, daar in Den Haag.
Er beweegt een armpje in de kinderwagen. Ik kijk naar zijn moeder, buiten, in gesprek met haar vriendin. Ze maakt een gebaar bij haar borsten. Iets met stuwingen misschien. Viggo’s zus trekt aan haar arm. 58 ton CO2 kost een mensenleven in Nederland. Ik kan nooit meer vergeten worden door deze vrouw, ik kan mijn leven radicaal omgooien. Opstaan, pakken, rennen, doorrennen, plons. Het kanaal is vlakbij. Ik kan het doen. Ik kan een verschil maken.