Er waren haarelastiekjes.
Roze met bolletjes eraan.
Er waren uniformen.
Er was de ruige stugge stof waarvan de uniformen waren gemaakt.
Bij de uniforms hoorden de elastiekjes niet.
De elastiekjes lagen onder een kussen of zaten in een laatje. Goed verstopt achter een schrift.
Net als de steentjes, het gummetje in de vorm van een banaan en de knikkers.
Het stukje lint van fluweel – lekker zacht-, het briefje van een moeder die er niet meer was.
Er waren er met dode moeders en vaders die niet voor ze konden zorgen.
Er waren er zonder moeders, zonder vaders.
Er waren er waar over werd gefluisterd.
Er waren er die fluisterden.
Er waren er die stil waren en er waren er die juist hard schreeuwden.
Dat waren dezelfde die ook de stompen uitdeelden of een ander lieten struikelen in de kale gangen.
Er waren koude tegels, harde banken.
Veel glazige aardappels, meestal koud. En pap.
Er waren teddyberen. Altijd zijn er teddyberen, net als tranen en als angst.
Maar ook konijnen, poppen met en zonder kleertjes, een olifant met maar een oog.
Er waren dromen.
Er was het plassen in het bed.
De stugge dekens.
Er was het niet meer weten.
Er was het bidden elke morgen, middag, avond en nog meer.
Er waren de ooms en de tantes die geen ooms en tantes waren.
Er waren jaren die voorbij gingen.
Jaren die niet voorbij leken te gaan.
Over welk nieuws gaat dit?