En dan bedoel ik: wat is een jacht? En dan bedoel ik: op het water. Niet eronder. Niet zoals een pinguïn achter een vis aan of de walvisjacht; een schip.
Een jacht.
Vroeger dacht ik: een jacht is een pleziervaartuig. Zegmaar de racewagen onder de schepen: functioneel heb je er niets aan maar je kunt er kamers in bouwen. Zwembaden, een tennisbaan. Die baan moet ongeveer in het midden; onderin en bovenin is het schip te smal. Een stuk of twintig gastenverblijven passen er zomaar in een beetje een flink jacht. Je kunt er mensen mee imponeren.
Een jacht, dacht ik, is niet veel meer dan een alibi voor een grote bek.
Nu weet ik: honderden werknemers, onderdelen die nog moeten worden uitgevonden, een verbouwing aan de kathedraal want een jacht kan honderdachtentwintig meter lang zijn, tenminste als je het grootste ter wereld wilt bouwen, een gezin dat uit elkaar dreigt te vallen.
Een vrouw die drie tassen inpakt. Een grote, twee iets kleinere.
Driehonderddertig miljoen.
Zodra die kerel over de brug komt, dacht ik, haal ik haar terug. Ik bouw haar een huis, ik koop de kinderen een paard, ik koop die paarden een stal en een weiland, een grote rijhal voor als het vriest.
Of, dat dacht ik, als de kinderen niet van paarden houden maar van schaatsen, dan doe ik ze op les. Ik koop ze klapschaatsen, de beste aerodynamische pakken, ik huur een trainer voor ze in en over vijftien jaar financier ik een elfstedentocht. Als je driehonderddertig miljoen hebt kan niemand je iets maken. Ik zou buizen kopen. Een systeem. Tweehonderd kilometer lang. Ik zou op de knop drukken, het water zou bevriezen, ze zouden van start gaan. Ik zou zorgen dat het kon.