De deksel optillen van de Leuvense stoof. Blokken hout in de stoof doen. Zien dat de blokken gaan branden. Zien dat de mand met houtblokken bijna leeg is. De mand bijvullen met de voorraad naast de keuken. Een kruiwagen halen. De voorraad naast de keuken bijvullen met hout uit het houthok. Naar de pomp lopen. Teruglopen naar de keuken om de wateremmer te halen. De emmer vullen. Een ketel vullen met water uit de emmer. De ketel op de stoof zetten. Naar de tuin lopen. Een prei uit de grond trekken. Teruglopen naar de keuken. Een mesje pakken. Naar de tuin lopen. Een stuk selderij afsnijden. Naar de pomp lopen. De selderij wassen. Naar de keuken lopen. De wortels van de prei snijden. Teruglopen naar de pomp. De prei wassen. Een plank vinden, de groenten fijnsnijden. Twee aardappelen vinden. De aardappelen schillen en fijnsnijden. De snijresten in de compostemmer doen. Naar de composthoop lopen. De compostemmer legen. De stoof bijvullen. De hand op de zijkant van ketel leggen. Naar het zaaghok lopen. Dikke takken op de zaagbok leggen. Naar de schuur lopen, een zaag vinden. Zagen. Naar de schuur lopen, teruglopen met een kruiwagen. Zagen. Houtblokken naar de houtschuur rijden. Houtblokken stapelen. Naar de keuken lopen. Aan de ketel voelen. De pan naar achteren schuiven, het deksel van de stoof tillen. De mand met takjes pakken, takjes in de stoof doen. Een oude broodzak vinden, broodzak in de stoof doen. Blazen. Wapperen. Houtblokken in de stoof leggen. Deksel terug op de stoof leggen. Ketel op de deksel schuiven. Alvast een pan pakken voor de soep. Zien dat het begint te regenen. Proberen te bedenken of de zaag nu buiten ligt.