Je kunt veel doen op een blokje tegels van drie bij vijf. Mijn moeder zegt altijd dat ik niet de stoep af mag, de buurman zegt dat ik niet in zijn tuin mag komen, dat komt door die keer dat ik tijgeren-met-een-nepgeweer oefende in zijn bloembed.
Als ik te ver naar links loop, kan ik de bus niet meer zien aankomen en terug naar binnen is geen optie, want ik moet naar school. ‘Dat is het hele idee van dat je daar staat,’ zegt mijn vader en vaak doet hij gewoon de deur op slot als hij naar zijn werk gaat. Dus sta ik in mijn wachtvak tot de bus komt en de laatste tijd is hij vaak te laat, soms komt hij helemaal niet.
In het begin gaf mijn moeder me boekjes mee om te lezen tijdens het wachten. Ik deed daar niets mee, het hele probleem was begonnen bij het lezen en ik hoefde nu toch niet meer mijn best te doen. Als meester Jaap niet over mijn schouder meekeek, ging ik echt niet proberen te ontcijferen wat er op een bladzijde staat. Als ik dat makkelijk kon, had ik nu gewoon nog naar mijn oude school kunnen lopen.
Na een tijd ben ik begonnen met het verkennen van de randen van mijn wachtvak. In de ene hoek groeit onkruid in de vorm van een hartje, dat geef ik nu iedere dag druppeltjes water. De andere hoek geeft me precies uitzicht op het badkamerraam van de buren, waar hun oudste zoon vaak dansend voor de spiegel staat terwijl hij zijn tanden poetst. Met een stuk stoepkrijt heb ik een hinkelpad gemaakt en ik weet precies in welk hoekje de zon schijnt als hij door de wolken komt, dus daar ga ik vaak al op staan wachten. Met steentjes geef ik mijn grenzen aan.
Gisteren ben ik tol gaan vragen van de buren die door mijn vak moeten lopen. Sommigen negeerden me totaal, maar van buurman Bram heb ik een euro gekregen. Hoe langer de bus op zich laat wachten, hoe meer ik verdien. Dat zeg ik tegen mezelf als ik er al drie kwartier sta: ‘het geeft niet. Hoe langer ik wacht, hoe meer ik verdien.’