Er komt een man op me aflopen die ik meen te herkennen. Gedrongen postuur, bijna kaal. Hij doet me denken aan iemand uit het verleden. Ik doorzie het vrij snel: daar is er weer één. Geen aandacht aan schenken, doorlopen.
In het Wijkpark kennen we elkaar; elkaars honden, elkaars routes en gewoontes. Als er een nieuw gezicht verschijnt, dan denk ik: wat kom je hier doen? Zonder hond ben je al helemaal verdacht. Zelf wandel ik hier drie keer per dag, altijd met hond.
Eigenlijk heb ik geen aanleg voor buitenissige verschijnselen. Ik geef de schuld aan mijn vroegere gewoonte om romans te lezen. Fictie kan de wereld redden, dacht ik destijds. Totdat personages zich in het dagelijks leven begonnen te manifesteren. Misschien heb ik in die tijd ook te veel LSD gebruikt. Mijn brein moest weer dicht, daar ben ik voor behandeld. Af en toe komen er nog ingebeelde personen langs.
Gisteren dook er uit het niets een jonge jongen op, die mij enthousiast begroette en naast me ging lopen. Dit is niet het soort park waar onbekenden elkaar zomaar aanspreken. Deze jongen had geen hond bij zich.
‘Sorry, ik dacht dat u een ander was,’ zei de jongen.
‘Dat klopt,’ zei ik, ‘ik ben die ander.’ En weg was-ie.
Ik lees alleen nog maar non-fictie. Boeken waar je iets praktisch van leert. Koken. Oorlogsstrategie. Survival. Schaken. Hoewel je van schaken ook behoorlijk kunt doordraaien.
Er zitten weleens monsters bij de ingebeelde personen. Dat is even schrikken. Als ik de personages kan herleiden – aha! Jij bent Patrick Bateman, jij bent Lady Macbeth, jij bent Voldemort – dan verdwijnen ze uit beeld.
Het ergste is het, als ze de boel omdraaien, als ze gaan kijken of jij wel echt bent. Dat gebeurt af en toe. Bij mensen die werkelijk in de war zijn.
Een oud vrouwtje komt voorbij, grijs en gerimpeld, krom als een hoepel. Nee, zeg ik tegen haar, u bent een wandelend cliché, hier geloof ik niet in. De truc is door de ingebeelde personen heen te kijken. Dan kijken ze je nog even vreemd aan voor ze verdwijnen.
Soms kijk ik iemand in de ogen en denk ik: jij hebt geen ziel. Dat kan best een aardig persoon zijn, iemand die een goed verhaal kan houden, een mop vertellen, misschien zelfs een potje schaken. Dan weet ik toch: je hebt geen ziel, je bent er niet, ik heb je verzonnen.
Bij de uitgang van het park staat een vrouw in een gele regenjas en een blauw vilten hoedje. Ik kijk haar in de ogen, geen monster. En ze heeft een golden retriever, hoe lief wil je het hebben? Zoiets zou ik nooit verzinnen, deze vrouw moet echt zijn.