Zeven keer moest je iets horen om ervan te gaan houden. Zeven keer om ergens in te geloven. Als de politie een afspiegeling was van de maatschappij, dan was ze overtuigender bang voor het een dan voor het ander. Een weerstand die ergens voor stond, die iets ouds rechtvaardigde, resulteerde in schilden en wapenstokken. Kogels en knieën.
Een witte neus mocht af en toe een wetje overtreden. Een enkele speciaal agent hielp letterlijk een handje. Maakte een doorgang vrij. Nam een selfie, met op de achtergrond gedrang – hij stond midden in de geschiedenis. Het begin van het vallen van de natie, de heersende macht. Of was het het einde? In elk geval, hij was erbij.
Iemand werd bestraft, kreeg een boete. Een ander mocht naar huis – die anderen waren met veel, ze verlieten de plek des onheils, alsof ze er een toeristisch bezoek aan hadden gebracht. Het was geen wonder, in tijden van tablets, laptops en smartphones. Het werd wel zevenduizend keer gezegd. Er bestond geen waarheid, alleen je eigen.