Het is griezelig om een paar honderd robocops op je af te zien rennen. Schietend met traangas, met rubber kogels. Raptors heten ze hier. Ze grijpen je, schoppen je tegen de grond. Slaan je op je hoofd en je knieën met hun wapenstokken. Gaan op je liggen. Zetten hun gepantserde knie in je rug, spuiten pepperspray in je bloedende gezicht. Je bent een ding – om mee te spelen en om soms ook zomaar dood te maken.
Je hebt je paraplu. Je bent met velen. Een man schreeuwt van de loopbrug naar een peloton onder hem: Als wij met zijn allen tegelijk gaan pissen dan verdrinken jullie.
De brandweerman mag jouw vuurtje komen doven. Hij blust de brandende pallet en schuift hem weer netjes terug tegen jouw barricade. Niemand is boos op hem. De vijand is een ander.
Je hebt met miljoenen op straat gestaan. Dagen, weken, maanden. Het antwoord was politiegeweld. Dus stenen mogen nu, Molotovcocktails, ijzeren staven. Je wordt per slot aangevallen door zwaarbewapende, afgetrainde mannen. Het gerucht gaat dat het soldaten zijn, vermomd als oproerpolitie.
Dag honderdvijftien. Zeventig jaar Communistisch China. Officieel nog 28 jaar en dan hoor jij er ook bij. Jij en je vrijheid. En eigenlijk is dat nu al het geval. Vandaar. Dit is belangrijk. Jij hebt je vrijheid niet weggegeven. Dat was niet aan jou.
En waar de vrijheid zomaar is, als een onbegrepen cadeau, daar geven wij haar aan de eerste de beste mee. – Ja, neem maar mee. Doe ermee wat je wilt. Wij hebben er toch niks meer aan.
En dat moet echt anders.