Anders ga ik zelf wel voor paal staan vandaag. En morgen, en overmorgen. Er is een groenstrook voor mijn huis. Een langgerekt grasveld waar kinderen voetballen en hun ouders soms picknicken. Aan de randen wordt gestoeprand met de stoep aan de overkant van de straat. Er is een rozenperk. Er zijn bosjes en wipkippen met rubber tegels. Je mag niet slapen op de groenstrook. De gemeente heeft een APV. Ik kan opzoeken waar het precies staat. En ik zal het vinden, met dubbele ontkenningen en het woord ‘toegestaan’. Tegen de chaos in de stad. Schijnt nodig te zijn. Stel je nou toch voor dat we allemaal …
Ik zet mezelf op de groenstrook. Met haringen en afzetlint maak ik 1,5-metervakken. Ik schrijf een bord en hou het vast. Waar staat in de verordening: “Als die ene vrouw met dat zwarte fleecevest op het gras gaat staan, dan mag het nog steeds niet. Ook al heeft ze een bord in haar hand met ‘Kom lekker buiten slapen, van mij mag het. En gedraag je een beetje’. Ook al legt ze uit dat zij de boetes betaalt van BOA’s en andere buitengewone types.”
Ik ga het doen. Want het gras is zacht. We hebben het comfort van onze bedden, we hebben de veiligheid van slapen achter een deur in het slot. Maar we hebben niet de verre zwarte hemel boven onze hoofden, het gras onder onze heupen, de spinnetjes over onze wangen. We hebben natuur voor de deur. Er wordt geleefd, de natuur zegt dat we mogen meedoen. Dus sta ik er met mijn bord, ik roep nog wat voor aandacht. Als het donker is zet ik het bord in de rozenstruik. Ik rol mat en slaapzak uit, roep ’welterusten’ en val in slaap onder de lantaarnpalen. Dit is mijn vrije land.
Over welk nieuws gaat dit?