Daar sta je dan met je goeie gedrag, je nette pak, diploma’s en wat cheques op zak, met je polis en je woordenschat, je fietslampjes voor en achter, je belastingaangifte, je brandverzekering en je levensverzekering, je twee stuks fruit, je weekendsigaret, je opgebouwde pensioen, je abonnement op de NRC, je abonnement op De Groene (de Amsterdammer is silent), je ziekenfonds vóór Balkenende II, aan een statafel op een feestje ergens in een loods, glas prosecco in je hand, ze draaien een liedje van Matt Maltese dat geen wonderen doet voor de sfeer.
Je bent verzekerd van succes, je bent carrière aan het maken, werkt aan je toekomst, werkt altijd aan je toekomst. Iemand vraagt wanneer je jarig bent en opeens moet je aan je salaris denken, aan je relaties. Aan hoe je de afgelopen jaren in je agenda hebt geleefd, en je weet niet meer hoe het daarvoor was. Ze vraagt waar je vandaan komt en je wijst naar de flatgebouwen in de verte en terwijl je wijst zie je ze, opeens, in de verte, ze trekken strepen door de heldere nacht en je hoort ze nu ook, fluitend, snerpend, steeds harder. je had niet verwacht dat het zo mooi zou zijn. het geluid is inmiddels ondraaglijk geworden, je tanden doen ervan pijn, maar door alles heen, het gebrul, geschreeuw, gedonder, breken van glas en steen, gefluit, klinkt, rinkelt nog steeds haar stem, maakt dat je niet rent maar dat je blijft, misschien ooit samen gevonden wordt.