Ze huilt. Ze heeft het koud. Dat is zijn schuld. Verkeerde dekentje. Hij ziet voor zich hoe ze blauw wordt, draait met haar ogen. Het huilen wordt steeds zachter. Julia, dat leek hem zo’n mooie naam. Hij zit op de rand van zijn bed. De deur is ver weg, zijn adem gonst in zijn oren.
Ze ligt een paar stappen ver, het kamertje naast de hunne.
In gedachten staat hij op. Hij wrijft haar warm, hij draagt haar van de trap, om de tafel, door de keuken naar de bank: zijn nieuwe werkveld.
Niet Zitten, Blijven Lopen.
Eén hand met het schepje, poeder knoeit, lamme arm, dop draait niet. Zweten door elkaar heen. Ze kucht, ze geeft melk op, ze kirt en ze stopt even met ademen. Boer vergeten. Wiegedood. Julia. Huil je nog? Ik ben hier, ik ben dichtbij.
Hij zit op de rand van het bed. Ooit zal iemand een sleutel in het slot steken.