Buikpijn, hoofdpijn, verkoudheid, verstopte neus, buikloop, heel veel hoesten, niezen, keelpijn, overal spierpijn, vermoeidheid, haaruitval, wratten, een extreem droge huid. Ik laat de ergste plekken zien waar de groeven zo diep zijn dat het bloedt. En ik weet het, ik moet er ook niet aanzitten. Maar de jeuk is ondraaglijk. Ik zou mezelf het liefst binnenstebuiten krabben. Nieuw is het gevoel alsof mijn longen twee plastic boterhamzakjes zijn waar iemand continu de lucht uitzuigt. Nieuw is ook de onophoudelijke zweetkoorts.
Het gaat vanzelf over, zegt de dokter voor de zoveelste keer. Hij kan echt niks voor me doen. Wachten moet ik. Tot het zichzelf heeft moegestreden. Tot het zichzelf heeft verstikt. Maar wanneer is dat dan? Hoelang duurt zoiets normaal? Daar kan hij niks over zeggen. Hij grimast, ik denk uit medelijden. Of misschien wel uit frustratie. Het is voor hem natuurlijk ook niet leuk. Zolang studeren en toch zo weinig weten. Hij heeft nog nooit eerder zo’n slim en inventief virus gezien, zegt hij. Alsof ik trots zou moeten zijn.
Ik moest het zo zien: het virus is verzot op mij. Ik ben een veilig thuis en vakantieoord in één. En voor zoiets moois wil het virus vechten. Hoe zieker ik word, hoe meer het virus zijn best zal doen om mij weer op te lappen. Uit liefde. Alle zeilen bij! Er is geen plan B! En als het dan niet beter wordt, dan komt de woede. Een woedend virus marcheert door mijn lijf. Schreeuwend tegen wie zijn geliefde zo durft uit te wonen.
En uiteindelijk is daar de wanhoop. De ijlende angst. En wie bang is klampt zich vast.