Olivia heeft vaak om een zondvloed gebeden. Het idee van een wereld die ontdaan wordt van het vuil en opnieuw mag beginnen. Schoongespoeld, het kwaad door het afvoerputje. Haar dochter werd niet doodgeboren, haar man begon geen affaire met de kantinejuffrouw. Het leven hing niet aan elkaar van clichés. Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Sinds de geboorte van haar dochter heeft Olivia last van haar heup. Zo erg dat ze lang niet lopen kon. Nu, 26 jaar later, strompelt ze door de straten. Er is een storm op komst. Ze voelt het aan haar water.
Op de achterbank van de auto van zijn moeder kust Ciro zijn buurmeisje. Zijn hand ligt op haar middel en voorzichtig schuift hij haar hemdje iets omhoog. Hij kijkt haar aan, zij knikt. Zijn hand op haar borst. Zacht en rond en zacht en als hij het topje raakt met zijn vinger zucht ze heel diep. Als Ciro, na een kwartier of wat, uit het raam kijkt ziet hij zijn broertje staan. De ogen groot, een snorretje van zweet.
Twee straten verderop staat Catharina naast de duiventil in haar tuin. Op de drempel van de achterdeur ligt haar man Carlos. Het was een vergissing. Om met hem te trouwen. Ze vraagt zich af of ze het vadsige lijf verslepen kan. Als ze hem aanraakt draait hij zich op zijn buik en geeft over, het gelige braaksel vormt een plasje op de deurmat. ‘Sympathiek dat je dat buiten doet’, bijt Catharina hem toe voor ze over hem heen stapt om koffie te gaan zetten.
Kinderen spelen, een hond blaft een kat uit een boom omlaag, ergens bakt het avondeten aan omdat op tv een auto uit de bocht vliegt en de hoofdpersoon van de serie dood lijkt maar dat in feite niet is. Op dat moment begint het kraken. Een enkeling kijkt omhoog. Een dam breekt, een giftige zondvloed dient zich aan. Maakt geen onderscheid tussen goed en kwaad, spoelt niets schoon maar sleurt alles en iedereen in haar stroom van afval en modder met zich mee. Een gebied zo groot als vierhonderd voetbalvelden vult zich met wat was.