Hij moest op het kantoor van de uitgeverij komen. De uitgever had zijn pitch voor zijn vierde roman – nee, dat was niet fraai, maar hij moest begrijpen dat een uitgever al die achterhoedegevechten ook een keer beu is – toch even aan de laatste versie van chat-GPT gevoerd en nou ja. Of hij dus even naar kantoor wilde komen.
Hij nam de metro en op weg van het station naar het grachtenpand passeerde hij een groentewinkel. Hij stapte naar binnen en zocht er zorgvuldig een ananas uit. Die ananas stopte hij in de linnen tas van de boekhandel en met die tas van de boekhandel met alleen die ananas erin belde hij, zo van vlees en bloed als hij maar kon, aan bij zijn uitgever.
Hij werd ontvangen door Emily, een vrouw achter een kleine desk wiens taak het was om iedereen luidruchtig met naam en toenaam van koffie te voorzien, zodat men weer wist wie wie ook alweer was. Ze ging hem voor naar het kantoor van de uitgever zelf.
‘Is het nog de bedoeling dat ik vraag wat er in die tas zit?’ vroeg ze met de deurkruk in de hand. Hij zweeg, de vraagstelling klopte niet met waar hij op had gehoopt. Emily zag zijn gezichtsuitdrukking en zuchtte.
‘Oké.’
‘Wat?’ vroeg hij.
‘Wat heb jij in die tas?’
‘Een ananas,’ zei hij naar zo bleek juist het tegenoversgestelde van triomfantelijk.
Ze legde een hand op zijn schouders. ‘Lieverd, doe me een lol. Accepteer het gewoon.’
De uitgever zat achter zijn bureau, het manuscript lag uitgeprint voor hem. Hij nam plaats op de vrije stoel voor het bureau en legde de tas prominent op zijn schoot. De uitgever schoof het manuscript naar hem toe en ging voor het raam naar een verkeersregelaar op een bruggetje staan kijken.
‘Ik heb het in één adem uitgelezen.’
‘Oké.’
‘Ik wist dat je stappen zou zetten, maar dit…’
‘Heb je nog notes? Zijn er nog dingen die-‘
De uitgever schudde van nee en ging opgelucht op zijn stoel zitten. ‘Hoeheetze komt zo om akkoord op haar omslagontwerp te geven. Kijk.’ De uitgever haalde een vel uit de la en legde het voor zijn neus. Een Warhol-achtige tekening van een schijf watermeloen met blijkbaar de titel van zijn boek en zijn naam eronder.
‘Ah ja,’ zei hij.
De uitgever schudde hem de hand en zei dank je wel.
‘Emily kent iemand bij De Slimste. Ik zal zeggen dat ze hoeheethet moet noemen. Je naam.’
‘Dank je.’
‘Wat zit er eigenlijk in die tas?’
‘Gewoon,’ zei hij. ‘Niks. Laat maar.’