Er was nooit sprake van een ingetogen 300e verjaardag geweest, hoeveel ze ook had geprotesteerd. Ze hield niet van verjaardagen – niet van die van haarzelf, in ieder geval. Nooit gedaan ook. Tot nu toe had ze ze altijd met succes kunnen afhouden, maar dit keer had ze toegegeven aan de groepsdruk. Ze zei nog: ik heb betovergroottantes en aangetrouwde oudooms die al in de 900 zijn, iets meer naar het noorden, maar het mocht niet baten. Het hele bos had behoefte aan een feestje.
Zoals dat is met feestjes die je zelf geeft, vond ze het, eenmaal bezig, een stuk leuker dan ze zich had kunnen voorstellen. Het was een drukte van jewelste, ze werd omringd door naaste familie, broers en zussen, en vooral ontzettend veel kinderen, met de kleinkinderen mee, bomen zover het oog reikte. Iedereen was er. Iedereen was er altijd.
Iemand, een twijgje eigenlijk nog, vertelde ietwat trots dat ze dit jaar voor het eerst olijven op de takken had. Ze dacht aan haar eerste olijf, een paar honderden zomers geleden; het was kouder, toen. Stiller ook, hier. Ze was hier als een van de eersten naartoe gekomen, gevlogen, wortel geschoten, op een uitgestrekte vlakte, glooiend. Prachtig uitzicht, toen.
Dat ze mazzel heeft gehad, zegt iemand, met het weer, en weg is de zachte heuvelrug. Ja, zeker, het is een prachtige dag. Sowieso is het al de hele zomer erg warm. En heerlijk windstil, hè, anders is iedereen ook zo aan het ritselen en zwiepen. Ja, denkt ze, dat is ook zo.
Geen van de dieren blijft lang. Ze komen in groten getale, de hagedissen en de slangen, de vlinders en de bijeneters, de stinkdieren en de zwijnen – hele ecosystemen trekken voorbij, allemaal dezelfde kant op. Ze feliciteren haar en gaan weer. Dieren blijven sowieso nooit lang. Ze probeert zich te herinneren wanneer ze ooit haast heeft gehad, of ze ooit ergens te weinig tijd voor had. Ze ziet hoe in de verte de duisternis onrustig intreedt, niet van de ondergaande zon maar van de vettige rookpluimen, en daarachter het landschap in sepia, een uitgestrekte vlakte.