Ze geeft hem een verhaal. Het is een cadeau. In het echt was het mooier. Het is een waargebeurd verhaal. Hij is in de rouw en weet dat verhalen kunnen troosten. Zij kan moeilijk afscheid nemen. Ze omhelst het nog een keer en geeft het verhaal dan een flinke schop de wereld in, alsof ze zeggen wil: ‘Als je dan bij me weggaat, kom dan ook nooit meer in mijn buurt ook. Ik wil je alleen onherkénbaar in een andere vorm terugzien.’
Ze geeft wel vaker verhalen weg want het is haar tweede natuur.
Ze leest een zin terug die ze ooit gezegd heeft: ‘Toen typte ik een o en toen was dat alles wat ik nog had.’ Dat was een mislukt verhaal.
Soms is ze verrast, omdat ze dan bijvoorbeeld nog nooit op die manier naar zichzelf geluisterd heeft. ‘Ik hecht niet zo aan het leven,’ in een meer naar zelfmoord neigende context.
Een keer hoorde ze 55 regels terug. Ze wist zeker dat ze die niet weggegeven had.
Ze is het gewend: de genereuze, onbaatzuchtige maar toegeëigende verhalen. Haar moeder dicht haar van alles toe. Haar zus heeft het patent op haar jeugdherinneringen. Zelf weet ze beter. Zij is de eenjarige die van het stapelbed valt. Het is haar fontanel op de betonnen vloer. Zij ligt op haar buik met moeder naar kabouters in het struikgewas te zoeken.
Het pistool in het gangstercafé is op haar gericht. Voor het eerst maakt ze zich onzichtbaar.
Zij zit in dat hol waarvan het aarden plafond instort. Zij ligt in een steeg. Zij klimt in een onaf gebouw. Zij heeft een zus die verdwenen is. Zij heeft een kind dat niet haar kind is. Zij heeft de poes van haar accountant verstrooid tegen een kartonnen doos zien lopen omdat de andere kat was overleden.
De verhalen die ze weggeeft, heeft ze niet meer in de hand.