Goeie Jeroen zat veel in het vliegtuig. Landde nu eens hier dan eens daar. Maakte tussenstops. Onaangekondigd, want het was gevaarlijk allemaal. Jeroen wilde de wereld redden. Of samen dan, maar dat hij het werk deed.
Jeroen sprak daarover met belangrijke mensen. Mensen van partijen, leiders, hoofden, aanvoerders. De mensen steunden hem graag. Win-win was een veel gehoorde uitdrukking. Want, you know het kostte niet veel en de wereld werd ook nog eens gered.
Maar als Jeroen sliep, toch eens moest slapen op zijn vliegtuigbedje dan kwamen de fekkertjes tevoorschijn. De fekkertjes wilden niet gered worden, ze wilden gelijk hebben. De fekkertjes wilden een lange neus maken, een dikke middelvinger opsteken, hun broek uittrekken en hun billen laten zien.
En dat was lastig, want de andere Jeroen, lul-Jeroen, had allemaal maniertjes en techniekjes om de fekkertjes op te porren en op te stoken. En waar geen fekkertjes waren daar maakte hij ze wel. Er gingen geruchten dat er vóór Jeroen eigenlijk niet zo heel veel fekkertjes geweest waren.
Want veel fekkertjes waren vroeger gewoon mannetjes.
En dan deden ze iets wat liever niet naarbuiten kwam, maar waar wel een film van was. Of ze voelden zich ondergewaardeerd, over het hoofd gezien, ontzegd en verongelijkt. Of ze kregen schulden en ze pakten geld aan. Of ze dachten dat ze wel wisten hoe het zat. Of ze waren al van de maffia. Of ze hadden een hekel aan mensen die het allemaal beter hadden en die het allemaal beter wisten. Of ze waren gewoon toch al fekkertjes, dus dat was voor foute Jeroen dan gratis shoppen.
Ja, boze, foute lul-Jeroen wou alles stuk maken, en hij was een eind op weg. En de fekkertjes vonden het prachtig. En ze waren met steeds meer. Hier meer fekkertjes, daar meer fekkertjes, overal fekkertjes. En goeie Jeroen kon nog zo zijn best doen maar toch werd alles steeds donkerder en raarder.
Heel af en toe gebeurde er toch nog iets om je een beetje aan vast te houden.