Je loopt over het erf alsof je aangezet bent. De ganzen gakken en volgen je. Je kijkt achterom, de gevaartes staan stil en kijken weg. Je mag ze niet betrappen. De hond blaft altijd.
Je steekt andijvie uit de moestuin, trekt een pastinaak uit de grond en vraagt je af wanneer in de week de peultjes aan de beurt zijn, niemand heeft het je verteld.
Straks kijk je naar je handen in het zwarte water. Je staat aan het aanrecht en kijkt door het dichtgetimmerde raam. Je herinnert je een beeld waarin iemand een venster op een gevangenismuur tekende. Je weet niet waar dat vandaan komt.
Je weet wat het betekent om buiten te zijn. Op het terrein blijven. Nooit daarbuiten. Alleen voor het hoognodige. Je snuift de koude lucht op. Je kunt verdwijnen omdat zonlicht slecht voor je is. Je zou verschrompelen of tot stof wederkeren.
Je weet nog wie je was. Lang geleden. Ergens in je hoofd zit nog wie je gisteren was. Nu ben je een zonderling. Je laat een baard groeien. Niemand weet wie je bent. Niemand snapt wat je doet of onder welke steen je ligt.
Je hebt gefantaseerd. Je bent te ver gegaan. Je hebt aan een bar gestaan. Bier besteld. Loslippig geworden. Je kreeg rondjes. Ze waren aardig. Je hebt gefantaseerd. Je hebt gepraat met andere mensen. Andere mensen! Je hebt gefantaseerd. Je hebt gepraat. Zo goed en zo kwaad als dat ging. ‘Er zijn geen andere mensen,’ heb je gezegd. Glashard in hun gezicht heb je gezegd dat zij niet bestaan, alleen jij.
Je bent een zonnekoning. Je hebt een tuin aangelegd. Een paleis met flatérende spiegelwanden. Je hebt gelogen. Je zit op een eiland en wacht. Je weet niet hoe laat het is. Je wacht op het einde der tijden.
Over welk nieuws gaat dit?