Als de man weer bij zinnen komt, staat hij op de derde etage van een vergadercentrum door het raam naar de fietsers beneden te kijken. Achter is de U-vorm van tafels verlaten, op wat gebruikte koffiekopjes en een vergeten pennendop na. De meeste kartonnen naambordjes liggen netjes dichtgevouwen op een stapeltje naast de kannen en het schaaltje met overgebleven koude kroketten op de koffietafel bij de deur. Alleen Bob, Annemieke en Zwaantje staan nog overeind op de tafels.
Het is drie voor tien. Bijna sluitingstijd. Zo meteen komt de joviale cateringmedewerker met twee poetsende uitzendkrachten in zijn kielzog alle vieze kopjes uit de zaal halen en er plateautjes met schone voor in de plaats zetten. Dan volgt er een klein dialoogje waarbij van de kant van de man niet meer dan een enkele ‘haha’ verwacht wordt. Dan moet hij bevestigen dat het erop zit en ter afsluiting ‘jullie ook’ zeggen. De man is hier iedere dinsdag- en donderdagavond. Kerrie- en tomatensoep. Met een kroketje voor de liefhebber.
Maar nu is het nog even stil en kijkt hij naar de voorbijschietende zomeravondjeugd. Als je hem nu zou vragen hoe hij hier nou is gekomen – met die laptoptas, salarisschaal en dat schoeisel – dan zou hij je schaapachtig aankijken en dan in een allesomvattend lachen uitbarsten. Een bevrijdend lachen misschien zelfs.
Maar ja.