De man aan de bar zegt dat hij ook eens een grote storm heeft overleefd. In Tunesië, zo’n land waartoe de nieuwskanalen ook maar mondjesmaat reiken. ‘Je hoorde er wel van, hoor, maar gewoon weinig,’ zegt hij, terwijl hij nog een slok van zijn bier neemt. Ik neem nog een kopje uit de vaatwasser. Het is niet helemaal schoon geworden, ik veeg de koffieresten weg met een punt van de theedoek, droog het af en zet het bovenop de koffiemachine. Ik wil weg, maar dat kan niet, als je achter de bar staat, ben je gemakkelijk in een hoek te drijven.
Ik vraag de man hoe hij het heeft overleefd, precies op het moment dat hij praat over de lijken van koeien, schapen en mensen die door een slootje dreven. Een slootje dat inmiddels de grootte had van de Waal. ‘… en de snelheid, ook,’ zegt hij. Ik praat door hem heen. Hij denkt even na. ‘Ik zat hogerop,’ bromt hij. Ik vraag hem niet wat dat betekent en probeer me niet voor te stellen hoe het er allemaal uit zag. Hier, vanuit dit hoekje, is het moeilijk om iets te doen.
In de hoek naast de koffiemachine ligt mijn telefoon, ik doe alsof ik melk wegveeg, maar open mijn nieuws-app. Ik moet twee keer scrollen voordat ik zie op hoeveel de teller staat. Ze verwachten dat het een veelvoud wordt.
De vrouwen aan de andere kant van de bar bestellen nog een koffie en vertellen me dat Gelderland de duurste plek is om koffie te drinken in de horeca. Een van hen zuigt op een chocolaatje en zegt dat dat is waar ze koffie voor bestelt, niet de zure drek die ze hier krijgt. Als ik me terugdraai naar de man, staart hij naar een punt net achter mij en veegt schuim van zijn bovenlip. Hij mompelt iets en voor ik mezelf kan stoppen zeg ik: ‘sorry, wilde u nog iets?’. Hij schrikt op en kijkt me aan alsof hij me voor het eerst ziet. ‘Nee, nee,’ zegt hij. ‘Ik wil wel betalen.’