Dat Peter de liefste van de wereld was. Dat ik niet wist dat ik zoveel van hem hield totdat ik het voelde en hoe dat ik op dat moment wist dat ik altijd al zoveel van hem gehouden had. Dat hij me aankeek en lachte met zijn tanden op elkaar en dat ik wist dat hij hetzelfde voelde. Dat de muziek prachtig was en de mensen om ons heen en hoe het voelde als ik mijn hand over Peters hoofd haalde, zijn haar was net geschoren, hoe dat voelde, kippenvel. Het was zo warm en ik had kippenvel.
Dat het leek of de muziek altijd al had bestaan. Alsof het geen muziek was. De muziek leek tastbaar, ik begreep hoe de tonen zich door de lucht een weg naar mijn oren baanden, naar ieders oren, de muziek was overal. Dat we soms lachten naar elkaar en hoe ik dan wist dat we hetzelfde dachten.
Dat Peter de liefste van de wereld was. Dat hij zijn hand op mijn arm legde, dat niemand me eerder zo aangeraakt had, dat ik het overal voelde, dat Peter water voor me had gehaald en dat ik wist dat dat uit liefde was en dat er ijsklontjes in het water zaten. Dat Peter voor me zorgde en dat ik er altijd voor hem zou zijn en hoe het voelde alsof ik niet over de aarde liep maar de aarde aan mijn voeten hing, hoe iedereen om me heen danste en om die mensen de club was en onder ons de vloer en daaronder de aarde en hoe de aarde steeds een klein beetje draaide als ik liep, omdat de aarde precies onder mij hing. Hoe fel en zacht de lichten tegelijkertijd waren, hoe ik graag ik naar de lichten keek en dat ik mijn hand steeds over Peters hoofd haalde als hij langskwam om naar me te lachen.