Belle kijkt naar buiten, naar het natte asfalt, de kale struiken in de bermen. Aan de rand van het weiland staan koeien verdekt opgesteld, kleine plekjes beschutting dik bevolkt. Het regent al dagen, al dagen is ze onderweg. Eerst naar Parijs, toen naar Molenbeek, daarna bezocht ze de Brusselse hoofdstedelijke regering.
Op de radio klinkt het ANP nieuws: “In Brussel is het hoogste dreigingsniveau nog steeds van kracht, maar toch gaan vandaag de scholen er weer open.”
Belle geeft wat extra gas. Ze gaat naar huis. Hard rijden is prettig, het houdt haar wakker. Ze ziet hoe plat het landschap is. Vlak achter de voorbijrazende vangrail doemt een grote boerderij op, een bungalow met een betonnen dak. Je zal hier maar wonen, denkt Belle, ze vraagt zich af wat er eerder was – het huis of de weg. Het landschap plat als een grasmat; plat als een plas water, modderpoel.
De nieuwslezer zegt: “Door vele ouders wordt er echter geprotesteerd, die mogen bij het afzetten van hun kinderen namelijk niet mee de school in. Die opdracht hebben alle scholen in het Brusselse Gewest gekregen. Albert, ben je daar? Hoe is de situatie op de Brusselse schoolpleinen vandaag?”
“Dag Bert, dankjewel. De sfeer op het schoolplein is uiterst grimmig. Natuurlijk zijn veel ouders blij dat hun kinderen weer naar school kunnen, maar de verontwaardiging overheerst. De Brusselaars vinden dat de stad veel eerder in actie had moeten komen in de strijd tegen terrorisme. Wat ik hier om me heen zie, Albert, is dit: woede aan de toegangspoorten van scholen, men snapt niet waarom hen de toegang wordt ontzegd. Volgens velen legt dat het onvermogen van de veiligheidsinstanties bloot.”
Belle zet de radio uit. De Renault schiet het huis voorbij. Voor haar strekt zich een lege snelweg uit, praktisch leeg, het asfalt als een lange grijze loper, als Route 66, daar is ze nooit geweest. Belle denkt aan alles wat ooit warm was, zoals de zomer, zoals ’s avonds de zon, aan warme zomeravonden; een lome kat achter een raam, een kat die zich uitstrekt, zich opkrult in de vensterbank en in slaap valt. Ze denkt aan lege dingen, zoals aan haar lege maag, aan honger, aan een regenton. Ze denkt aan dingen die donker zijn, aan regenwater, een sneeuwstorm, aan de druppels op het raam, aan dingen die openliggen en stinken zoals verbrande etensresten of schimmelkaas, ze denkt aan dingen die hard zijn zoals een kalasjnikov; aan hoe alles overstroomt, aan hoe alles uiteindelijk langzaam overstroomt.