De man loopt langs. Ik hoor zijn slippers, hij heeft al dagen geen schoenen aan gehad. Zijn joggingbroek is lichtgrijs maar ik weet van het lichaam dat daaronder zit. Ik eet een paasei, puur, die kregen we gratis bij de bezorgpizza. Af en toe komt er nog een bericht binnen. We kijken elkaar vragend aan. Zullen we tikken, aanklikken, opnemen?
Er komt stoom uit de waterkoker. Er ontsnapt licht uit de ochtend. Ik neem een bonbon. Ik schil een peer. Ik kijk een televisieprogramma en lach hardop. Ons huis is onze lievelingstrui geworden, we willen niets anders meer aan. Het is zoals vroeger toen ik tijden geen werk had en in de middag langzaam aangeschoten raakte van het feit dat ik bestond. Daar deed ik dan verder niets mee. Het was van heilig nut er te zijn want ooit zou er iets groots gaan gebeuren.
Ik geloof in de lucht die wit en bewegingloos boven de stad hangt. Zou je de lucht ook kunnen swipen? Dat vind ik een relevante vraag. Net als de vraag of we op het balkon met een deken om naar de regen zullen kijken of toch vanuit het bed. We worden graag vergeten, wil ik maar zeggen.