Haar lief zit in de zetel. Een koptelefoon op. Zij trekt de snoer uit de versterker. En draait daarna de volumeknop naar nul. Haar lief kijkt op.
Ze zijn al een oneindigheid samen en het gaat al enkele jaren niet zo goed. Vaker niet zo goed, dan wel.
Ze voeren het gesprek dat ze al even voeren. Jij hebt niet altijd gelijk. / Nee, natuurlijk niet. Niemand heeft altijd gelijk. / Het doet er niet toe. Snap je. Het maakt niet uit. Wat ik zeg. Je hoort me gewoon niet.
Ze probeert steeds iets nieuws te zeggen. Haar argumenten worden steeds gecompliceerder. Ze zegt: “Als jij onze relatie niet serieus gaat nemen, dan krijg je het verhaal van energie en massa. Dan vult een ander je ruimte op”. Haar lief zegt: “Ik wil niet meer. Ik ben moe”.
En zij zegt: “Je moet je niet zo terugtrekken. Ik ben er voor je, zolang als jij dat nodig hebt. We hoeven alleen maar even je vertrouwen terug te vinden”.
Maar haar lijf laat het andere uiterste zien. Met steeds maar weer een opgeheven vinger, af en toe een vuist en op elkaar geklemde lippen. Alsof het gilt. Dat niet alleen haar boodschap stevig is.