In een flat zo hoog dat je door het raam de grond beneden onmogelijk kunt zien, zit een vrouw in een chique houten zetel te lezen. Ze heeft geen mondkapje op. Ze is in haar eigen huis en de airco, normaal een vanzelfsprekendheid maar plotseling vijand van het volk, is dagen geleden al afgesloten. Net als de bezorging van de krant. Net als de thuiszorg die haar helpt bij het aankleden en die ze had kunnen vragen een van de hoge ramen open te zetten. Een open raam zorgt op deze hoogte voor een storm in haar kleine woonkamer. Zonder rondwaaiende bladeren, dat wel, maar hoe dan ook herinnert zo’n storm haar eraan dat ze bestaat.
Je zal maar vallen, dacht ze nog. Je zal maar vallen en een heup breken. Je zal maar honger hebben en met je oude vingers geen blik open kunnen trekken. Even later liep de kat over haar boek en toen ze hem zachtjes opzij wilde duwen sloeg hij naar haar met uitgestrekte nagels. Ze heeft hem met wat brokjes naar de berging gelokt en de deur achter hem gesloten. Voorlopig is hij veroordeeld tot die ene ruimte; een infectie door een diep geplaatste kattennagel kan in een situatie als deze fataal zijn.
In een andere flat, een ander uitzicht, ligt een andere vrouw op haar bank. Gisteren gebeurde er iets waardoor ze vandaag en waarschijnlijk ook morgen en volgende week onmogelijk kan bewegen. Normaalgesproken leest ze om deze tijd de krant, maar vandaag is de brievenbus op de begane grond onbereikbaar gebleken. Ze eet niet van de voorraden waarmee haar vrienden de kasten hebben gevuld terwijl ze afwisselend naar de tv en uit het raam kijkt. Mocht er een brief worden bezorgd, vandaag, morgen of volgende week, dan zal ze die pas lezen als ze iemand bereid heeft gevonden om de post voor haar naar boven te brengen.