In zijn hoofd suist het.
Hij weet niet of het ochtend is of avond, of hij naar zijn werk gaat of er juist vandaan komt.
Wel weet hij dat hij meer wil, meer moet.
Vingers van ijs, strakke spieren in zijn nek.
Koppijn.
Stilzitten gaat niet.
Auto’s razen langs de parkeerplaats.
De snelweg komt te hard naar binnen gedenderd.
Het bedompte vacuüm in zijn afgesloten auto maakt hem misselijk.
Klam zweet.
Water in zijn mond.
Dichte keel.
Hij opent het portier en geeft over naast de auto.
Hij draait zijn raampje dicht, weer open, nee toch dicht.
Hij weet niet of het drank of coke of angst is.
Nog een sigaret.
Ademen kan hij alleen nog door zijn mond.
In zijn keel hangt de bittere smaak van cocaïne.
Zijn ogen prikken.
Koude voeten heeft hij ook.
Honderdachtenzestig ongelezen berichten.
Zijn telefoon is al veertien keer gegaan.
Normaal wordt hij nooit door hem gebeld.
Hij durft niet te kijken.
Hij kan niet meer.
Hij móet meer.
Hij moet naar huis of naar zijn werk.
Eén lijn, dan weer rijden.
Een pijnscheut door zijn hoofd.
Hij likt de laatste resten coke van zijn dashboardkastje en legt zijn vingers op de sleutel in het contact.