Omdat ik niet weet of ik Roemeens, Georgisch of Spaans ben, droom ik mezelf Frans. Ik ben wat meer door de neus gaan praten. Met mijn chronisch verstopte neus zei ik toch al ‘deus’. Het Frans-zijn heeft waarschijnlijk altijd al in mon sang gezeten.
Maman huilt als ze me ziet. ‘Mijn lieve Kans-op-moederschap,’ fluistert ze ’s avonds in mijn oor. Ze huilde bij mijn eerste musical op school. Ik speelde een Chinese vluchteling.
Ik speel veel toneel. Ik zeg heel vaak nee, of non. Très decidé. Niemand uit ma nouvelle famille herkent mijn woede. Ik zeg: c‘est mon temperament en dan trek ik een rimpel in mijn voorhoofd.
Het was duur om mij aan te schaffen.
‘We kunnen dan wel niet op vakantie, maar jij bent mijn grootste rijkdom,’ zegt mijn moeder.
Omdat we een beetje op de kleintjes moeten letten, komt de standaard van leven hier overeen met waar ik vandaan kom. Dat is ook eerlijker. Anders kunnen straks alleen de rijken der aarde nog kinderen krijgen. En in arme landen lopen de vrouwen zonder eicellen rond.
We kunnen dus niet zomaar elke dag naar de markt om croissants te halen. Ik ben dol op croissants. Donne moi un croissant, zeg ik.
Als ik groot ben, ga ik in de lente naar Parijs. Flaneren langs de Seine.