Ik word klap wakker van klap een hard gebonk, van klap metaal op hout of klap steen of meer me-klap-taal ik weet het klap ook niet ik ben net wakker en klap storm naar buiten het klap balkon op en klap vraag wat die fucking herrie is, zeg dat het half zes in de ochtend is, we hebben allebei geen shirt aan, en de onderbuurman wijst met zijn hamer naar de scheepsromp die midden in de voortuin staat.
Ik wil hem vragen wat hij aan het doen is maar weet niet hoe. ‘Kijk,’ zegt hij dan. ‘Is ze niet prachtig?’ Hij tikt met zijn hamer tegen de houten zijkant. ‘Je moet er een beetje doorheen kijken – ik ben nog niet klaar, natuurlijk.’ Ik schud mijn hoofd. Natuurlijk. ‘Ik denk eraan om haar rood te verven, denk je dat dat mooi is?’ Ik weet het niet. Hij veegt zijn pols af aan de rode zweetband die zijn slierterige haar uit zijn gezicht houdt. ‘Ja, ik denk dat het rood gaat worden.’ De zon kruipt over de daken heen. ‘Oei, ik mag wel opschieten, voordat het écht warm wordt.’
Voordat ik kan vragen waarom hij moet opschieten, rijdt er een heftruckje toeterend de straat in. ‘Ah! Precies op tijd!’ De heftruckchauffeur rijdt opvallend hard het stoepje op en de tuin in, laat de volgeladen pallet zakken en steekt haar duim op. Dan rijdt ze achteruit de tuin uit, het stoepje af, en toeterend de straat weer uit. ‘De airco’s zijn er! En nog meer hout! Help je even tillen?’
Samen tillen we de 24 airco’s van de pallet af en stapelen ze op tegen het huis. ‘Kijk, dit is dus het geniale. Ik voer de hele boot met deze gloednieuwe airconditioners. Al die units samen genereren genoeg heteluchtstroom om de boot vooruit te stuwen. Én ze zorgen dat het asfalt goed begaanbaar blijft.’ Hij wappert met een vel papier waar in hoofdletters BLAUWDRUK op staat. ‘Snap je?’ ‘En het houdt je ook koel?’ ‘Precies! Ook dát nog!’ Hij pakt een van de airco’s uit en zegt dat-ie precies is zoals ze eruit zagen op de website.
En dan is daar opeens alsnog de vraag. ‘We wonen hier op ruim honderd kilometer van open water; waarom bouw je een boot in onze voortuin?’ Hij kijkt om, legt zijn hand op mijn schouder en wijst naar de straat, naar het asfalt dat in de volle zon is begonnen te bubbelen. ‘Uiteindelijk wordt alles een zee,’ zegt hij, en hij pakt nog een airco uit.