Op de lagere school zeggen ze dat hij zo gek is als een deur. Hij haalt alleen maar tienen. Later wordt het: prettig gestoord. Ze zien hem terug op televisie. De interviewer vraagt of er nog dingen zijn die hij wil in zijn leven.
Henri, glunderend: twee meter dertien worden.
Hij is een icoon. Een dood icoon, maar groter dan het leven zoals hij in zijn string, in zijn blote billen, door de straten van de hoofdstad slalomt. De stringskater.
Een familie uit Marokko wordt door hem verrast tijdens hun bezoek aan Amsterdam. Één ontmoeting en hun wereld is niet meer hetzelfde, hun wereld staat op zijn kop, wordt opengebroken. Het is een ontmoeting waar ze nog altijd over vertellen op feestjes. Ze komen niet meer bij.
Een scholier schaamt zich overal voor, tot hij op straat Henri tegenkomt. Alleen al zijn aanwezigheid, zomer of winter, de onverzettelijkheid ervan, een kinderlijk soort plezier, het stemt hem hoopvol.
Zonnebril, petje, kniebeschermers, rolschaatsen.
De toeristen blijven hem nakijken, tot ze tegen een lantarenpaal lopen. Je herkent ze meteen.
De kassière van het Kruidvat, waar hij ’s ochtends dagelijks iets komt kopen. Daar vindt niemand hem gek, hij wordt volledig geaccepteerd. Zestien is ze. Was ze. Nu is ze zesenveertig, moeder van een zoon. Twee dagen voor ze het nieuws in de krant leest, vertelt ze hem erover.
Niks is toevallig of alles is toeval. Ze mist hem. De stad, hoe die toen was. Haar jeugd.