Als kind werd ik verschrikkelijk eenzaam van de gedachte dat ik niet wist hoe lang het zou duren voordat er zich weer opnieuw leven zou ontpoppen nadat de mensheid uitgestorven zou zijn. Duisternis waarin je het verstrijken van tijd niet kon zien. Het niet weten hoe lang dat ‘tussenmoment’ zou duren, duizenden of miljarden jaren hield mij nachten lang wakker.
Een stad met onbewoonde flats, kindertehuizen, poppen, zwembaden en onleesbaar geworden boeken geeft mij ongeveer hetzelfde gevoel. Hoelang duurt het voordat die geraamtes van dingen verdwenen zijn en plaats hebben gemaakt voor iets nieuws. De kanker uit het DNA van de overlevenden gefilterd is die dertig jaar geleden in Tsjernobyl woonden.
Die leegte heeft ook iets onheilspellends en aantrekkelijks. Ik speelde graag in lege woningen. Vaak zag je aan de achtergebleven spullen dat de vorige bewoners hals over kop vertrokken moeten zijn. Met mijn beste vriend pakten we de levens op die door anderen waren achtergelaten. We trokken oude bloemetjes jurken en overhemden aan, lazen de brieven en gaven elkaar een nieuwe naam. Vulden de kamers met onze ademhaling en gaven het nieuwe huidcellen. Hoe klein het ook was, we begonnen steeds iets opnieuw.